Shabbat Shalom!
Welkom bij Matot-Masei / Stammen-Reizen
- de Profetische lezing van deze week.
Profetie 76, 86, 57;
Numeri 30: 2-36: 13;
Jeremia 2: 4-28, 4: 1-2;
Mattheüs 23: 1-25: 46
Jeremia 2: 4-28, 4: 1-2;
2
4 Hoor het woord van YAHUVEH, huis van Jakob en alle geslachten van het huis
van Israël:
5 Zo zegt YAHUVEH: Wat voor onrecht hebben uw vaderen in Mij gevonden, dat zij
zich ver van Mij hebben gehouden, dat zij achter nietige dingen zijn aan gegaan
– en zelf nietig zijn geworden –
6 dat zij niet zeiden: Waar is YAHUVEH, Die ons uit het land Egypte geleid heeft,
Die ons in de woestijn deed gaan, in een land van wildernis en kuilen, in een
land van dorheid en schaduw van de dood, in een land waar niemand doorheen trok
en waar geen mens woonde?
7 Ik bracht u in een vruchtbaar land, om de vrucht daarvan en het goede ervan te
eten. Maar toen u daarin kwam, verontreinigde u Mijn land en hebt u Mijn
eigendom tot een gruwel gemaakt.
8 De priesters zeiden niet: Waar is YAHUVEH? en zij die de wet hanteerden,
kenden Mij niet; de herders kwamen in opstand tegen Mij, en de profeten
profeteerden namens de Baäl. Ze gingen achter dingen aan die niet van nut zijn.
9 Daarom zal Ik u nog ter verantwoording roepen, spreekt YAHUVEH, ja, uw
kleinkinderen zal Ik ter verantwoording roepen.
10 Voorzeker, steek over naar de eilanden van de Kittiërs, en zie, stuur boden
naar Kedar en let aandachtig op, en kijk of iets dergelijks gebeurd is.
11 Heeft een volk ooit ELOHIM ingeruild? – en het zijn niet eens EOHIM! – Toch
heeft Mijn volk zijn Eer ingeruild voor wat niet van nut is.
12 Ontzet u hierover, hemel, huiver, wees zeer ontsteld, spreekt YAHUVEH.
13 Want Mijn volk heeft een dubbel kwaad gedaan: Mij, de bron van levend water,
hebben zij verlaten, om zich bakken uit te hakken, lekkende bakken, die geen
water houden.
14 Is Israël dan een slaaf? Of is hij een in huis geboren slaaf? Waarom is hij
dan een prooi geworden?
15 Jonge leeuwen brullen tegen hem, zij hebben hun stem laten klinken. Zij
hebben van zijn land een woestenij gemaakt. Zijn steden zijn vernietigd, zodat
niemand er meer woont.
16 Ook de mensen van Nof en Tachpanhes graasden u de schedel af.
17 Doet u dit niet uzelf aan doordat u YAHUVEH, uw ELOHIM, verlaat op het moment
dat Hij u op de weg leidt?
18 Welnu, wat hebt u met de weg naar Egypte om het water van Sichor te drinken?
En wat hebt u met de weg naar Assyrië om het water van de rivier de Eufraat te
drinken?
19 Uw eigen kwaad straft u en uw eigen afdwalingen bestraffen u. Erken en zie
in, dat het kwaad en bitter is YAHUVEH, uw ELOHIM, te verlaten, en dat er geen
vreze voor Mij bij u is, spreekt Adonai YAHUVEH der Heerscharen.
20 Want van oude tijden af heb Ik uw juk gebroken, en uw banden verscheurd. U
zei: Ik wil niet dienen! Maar op elke hoge heuvel en onder elke bladerrijke boom
legt u zich als een hoer neer.
21 Ík had u evenwel geplant, een edele wijnstok, een volkomen betrouwbare stek.
Hoe bent u tegenover Mij dan veranderd in wilde ranken van een uitheemse
wijnstok?
22 Want al zou u zich met loog wassen en zou u zeep in overvloed gebruiken, uw
ongerechtigheid blijft een vlek voor Mijn aangezicht, spreekt Adonai YAHUVEH.
23 Hoe kunt u dan zeggen: Ik heb mij niet verontreinigd, ik ben niet achter de
Baäls aan gegaan? Zie uw weg in het dal, erken wat u gedaan hebt, snelle, op al
haar wegen heen en weer rennende, jonge vrouwtjes kameel,
24 een wilde ezelin, gewend aan de woestijn, de wind opsnuivend in haar
hitsigheid, haar bronst – wie kan haar keren? Allen die haar zoeken, hoeven zich
niet af te matten, in haar maand zullen zij haar wel vinden.
25 Verhinder uw voet barrevoets te gaan en verhinder uw keel de dorst! Maar u
zegt: Daar is geen hoop op, nee, want ik heb vreemden lief, en ik zal achter hen
aan gaan.
26 Zoals een dief beschaamd staat als hij wordt ontdekt, zo staat het huis van
Israël beschaamd, zij, hun koningen, hun vorsten, hun priesters en hun profeten.
27 Tegen een stuk hout zeggen ze: U bent mijn vader, en tegen een steen: U hebt
mij gebaard, want Mij keren zij de nek toe en niet het gezicht, op het moment
echter dat onheil hen treft, zeggen ze:
Sta op en verlos ons.
28 Maar waar zijn dan uw goden, die u zich gemaakt hebt? Laten die opstaan, als
zij u kunnen verlossen op het moment dat onheil u treft, want het aantal van uw
goden is even groot als uw steden, Juda.
4
1 Als u zich bekeert, Israël, spreekt YAHUVEH, bekeer u dan tot Mij, en als u uw
afschuwelijke afgoden wegdoet van voor Mijn aangezicht, en niet meer rondzwerft,
2 en als u zweert: Zo waar YAHUVEH leeft, in waarheid, in recht en in
gerechtigheid, dan zullen de heiden volken zich in Hem zegenen en zich in Hem
beroemen.
Mattheüs 23: 1-25: 46
1 Toen sprak YAHUSHUA tot de menigte en tot Zijn discipelen:
2 De schriftgeleerden en de Farizeeën zijn gaan zitten op de stoel van Mozes;
3 daarom, al wat zij u zeggen dat u in acht moet nemen, neem dat in acht en doe
het; maar doe niet overeenkomstig hun werken, want zij zeggen het, maar doen het
zelf niet.
4 Want zij binden lasten samen die zwaar zijn en moeilijk om te dragen, en zij
leggen ze op de schouders van de mensen; maar zij willen die zelf met geen
vinger verroeren.
5 Al hun werken doen zij om door de mensen gezien te worden, want zij maken hun
gebedsriemen breed en de kwastjes aan hun kleren groot.
6 Zij zijn zeer gesteld op de ereplaatsen tijdens de maaltijden en op de voorste
plaatsen in de synagogen;
7 zij zijn ook belust op de begroetingen op de markten, en om door de mensen
‘rabbi, rabbi’ genoemd te worden.
8 Maar u mag zich geen rabbi laten noemen, want Eén is uw Meester, namelijk de
Messias; en u bent allen broeders.
9 En u mag niemand op de aarde uw vader noemen, want Eén is uw Vader, namelijk
Hij Die in de hemelen is.
10 En u mag niet meesters genoemd worden, want Eén is uw Meester, namelijk de
Messias.
11 Maar de belangrijkste van u zal uw dienaar zijn.
12 En wie zichzelf zal verhogen, zal vernederd worden; en wie zichzelf zal
vernederen, zal verhoogd worden.
13 Maar wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u sluit het
Koninkrijk der hemelen voor de mensen; u gaat er immers zelf niet binnen, en hen
die er binnen willen gaan, laat u er niet binnengaan.
14 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u eet de huizen van
de weduwen op, en voor de schijn bidt u lang; daarom zult u een des te zwaarder
oordeel ontvangen.
15 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u reist zee en land
af om één proseliet te maken, en als hij het geworden is, maakt u hem een kind
van de hel, dubbel zo erg als u.
16 Wee u, blinde leiders, die zegt: Heeft iemand gezworen bij de tempel, dan
betekent dat niets; maar heeft iemand gezworen bij het goud van de tempel, dan
is hij aan die eed gebonden.
17 Dwazen en blinden! Want wat is meer, het goud of de tempel, die het goud
heiligt?
18 En: heeft iemand gezworen bij het altaar, dan betekent dat niets; maar heeft
iemand gezworen bij de gave die daarop ligt, dan is hij aan die eed gebonden.
19 Dwazen en blinden! Want wat is meer, de gave of het altaar, dat de gave
heiligt?
20 Wie daarom zweert bij het altaar, die zweert daarbij en bij alles wat daarop
ligt;
21 en wie zweert bij de tempel, die zweert daarbij en bij Hem Die daarin woont;
22 en wie zweert bij de hemel, die zweert bij de troon van ELOHIM en bij Hem Die
daarop zit.
23 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u geeft tienden van
de munt, de dille en de komijn, en u laat het belangrijkste van de Wet na: het
recht, en de barmhartigheid en het geloof. Deze dingen zou men moeten doen en
die andere dingen niet nalaten.
24 Blinde leiders, die de mug uitzift maar de kameel doorslikt.
25 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u reinigt de
buitenkant van de drinkbeker en van de schotel, maar vanbinnen zijn ze vol van
roofzucht en onmatigheid.
26 Blinde Farizeeër, reinig eerst de binnenkant van de drinkbeker en de schotel,
zodat ook de buitenkant daarvan rein wordt.
27 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u bent als de
witgepleisterde graven, die vanbuiten wel mooi lijken, maar vanbinnen zijn ze
vol doodsbeenderen en allerlei onreinheid.
28 Zo lijkt u ook wel vanbuiten rechtvaardig voor de mensen, maar vanbinnen bent
u vol huichelarij en wetteloosheid.
29 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u bouwt de graven
voor de profeten en versiert de grafmonumenten van de rechtvaardigen,
30 en u zegt: Als wij in de tijd van onze vaderen hadden geleefd, hadden wij
niet met hen meegewerkt om het bloed van de profeten te vergieten.
31 Aldus getuigt u tegen uzelf, dat u kinderen bent van hen die de profeten
gedood hebben.
32 Maakt ook u dan de maat van uw vaderen vol!
33 Slangen, adderengebroed, hoe zou u aan de veroordeling tot de hel ontkomen?
34 Daarom zie, Ik zend profeten, wijzen en schriftgeleerden naar u toe, en
sommigen van hen zult u doden en kruisigen, en sommigen van hen zult u geselen
in uw synagogen, en u zult hen vervolgen van stad tot stad,
35 opdat over u al het rechtvaardige bloed zal komen dat vergoten is op de aarde,
vanaf het bloed van de rechtvaardige Abel tot het bloed van Zacharia, de zoon
van Berechja, die u gedood hebt tussen de tempel en het altaar.
36 Voorwaar, Ik zeg u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht.
37 Jeruzalem, Jeruzalem, u die de profeten doodt en stenigt wie naar u toe
gezonden zijn! Hoe vaak heb Ik uw kinderen bijeen willen brengen, op de wijze
waarop een hen haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels; maar u hebt niet
gewild!
38 Zie, uw huis wordt als een woestenij voor u achtergelaten.
39 Want Ik zeg u: U zult Mij van nu af aan niet zien, totdat u zegt: Gezegend is
Hij Die komt in de Naam van YAHUVEH!
24
1 En YAHUSHUA ging weg en vertrok uit de tempel; en Zijn discipelen kwamen naar
Hem toe om Hem op de gebouwen van de tempel te wijzen.
2 YAHUSHUA antwoordde en zei tegen hen: Ziet u dit alles? Voorwaar, Ik zeg u:
hier zal niet één steen op de andere steen gelaten worden die niet afgebroken
zal worden.
3 Toen Hij op de Olijfberg zat, gingen de discipelen naar Hem toe toen zij
alleen waren, en zeiden: Zeg ons, wanneer zullen deze dingen gebeuren? En wat is
het teken van Uw komst en van de voleinding van de wereld?
4 En YAHUSHUA antwoordde en zei tegen hen: Pas op dat niemand u misleidt.
5 Want velen zullen komen onder Mijn Naam en zeggen: Ik ben de Messias; en zij
zullen velen misleiden.
6 U zult horen van oorlogen en geruchten van oorlogen; pas op, word niet
verschrikt, want al die dingen moeten gebeuren, maar het is nog niet het einde.
7 Want het ene volk zal tegen het andere volk opstaan, en het ene koninkrijk
tegen het andere koninkrijk; en er zullen hongersnoden zijn en besmettelijke
ziekten en aardbevingen in verscheidene plaatsen.
8 Maar al die dingen zijn nog maar een begin van de weeën.
9 Dan zullen zij u overleveren aan verdrukking en u doden, en u zult door alle
volken gehaat worden omwille van Mijn Naam.
10 En dan zullen er velen struikelen en zij zullen elkaar overleveren en elkaar
haten.
11 En er zullen veel valse profeten opstaan en die zullen er velen misleiden.
12 En doordat de wetteloosheid zal toenemen, zal de liefde van velen verkillen.
13 Maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden.
14 En dit Evangelie van het Koninkrijk zal in heel de wereld gepredikt worden
tot een getuigenis voor alle volken; en dan zal het einde komen.
15 Wanneer u dan de gruwel van de verwoesting, waarover gesproken is door de
profeet Daniël, zult zien staan op de heilige plaats – laat hij die het leest,
daarop letten! –
16 laten dan zij die in Judea zijn, vluchten naar de bergen.
17 Wie op het dak is, moet niet naar beneden gaan om iets uit zijn huis te halen,
18 en wie op de akker is, moet niet terugkeren naar wat hij achterliet om zijn
kleren te halen.
19 Maar wee de zwangeren en de zogenden in die dagen!
20 En bid dat uw vlucht niet zal plaatsvinden in de winter en ook niet op een
Shabbat.
21 Want dan zal er een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is vanaf
het begin van de wereld, tot nu toe, en zoals er ook nooit meer zijn zal.
22 En als die dagen niet ingekort werden, zou er geen vlees behouden worden;
maar ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen ingekort worden.
23 Als iemand dan tegen u zegt: Zie, hier is de Messias of daar, geloof het niet;
24 want er zullen valse Messiassen en valse profeten opstaan en zij zullen grote
tekenen en wonderen doen, zó dat zij – als het mogelijk zou zijn – ook de
uitverkorenen zouden misleiden.
25 Zie, Ik heb het u van tevoren gezegd!
26 Als men dan tegen u zal zeggen: Zie, Hij is in de woestijn; ga er niet opuit;
zie, Hij is in de binnenkamers, geloof het niet,
27 want zoals de bliksem vanuit het oosten komt en zichtbaar is tot in het
westen, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn.
28 Want waar het dode lichaam is, daar zullen de gieren zich verzamelen.
29 En meteen na de verdrukking van die dagen zal de zon verduisterd worden en de
maan zal zijn schijnsel niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en
de krachten van de hemelen zullen heftig bewogen worden.
30 En dan zal aan de hemel het teken van de Zoon van YAHUVEH verschijnen; en dan
zullen al de stammen van de aarde rouw bedrijven en zij zullen de Zoon van
YAHUVEH zien, als Hij op de wolken van de hemel komt met grote kracht en
heerlijkheid.
31 En Hij zal Zijn engelen uitzenden onder luid bazuingeschal, en zij zullen
Zijn uitverkorenen bijeenbrengen uit de vier windstreken, van het ene uiterste
van de hemelen tot het andere uiterste ervan.
32 Leer van de vijgenboom deze gelijkenis: wanneer zijn tak al zacht wordt en de
bladeren uitspruiten, dan weet u dat de zomer nabij is.
33 Zo ook u, wanneer u al deze dingen zult zien, weet dan dat het nabij is, voor
de deur.
34 Voorwaar, Ik zeg u: Dit geslacht zal zeker niet voorbijgaan, totdat al deze
dingen gebeurd zijn.
35 De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen zeker niet
voorbijgaan.
36 Maar die dag en dat uur is aan niemand bekend, ook aan de engelen in de hemel
niet, maar alleen aan Mijn Vader.
37 Zoals de dagen van Noach waren, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen
zijn.
38 Want zoals ze bezig waren in de dagen voor de zondvloed met eten, drinken,
trouwen en ten huwelijk geven, tot op de dag waarop Noach de ark binnenging,
39 en het niet merkten, totdat de zondvloed kwam en hen allen wegnam, zo zal ook
de komst van de Zoon des mensen zijn.
40 Dan zullen er twee op de akker zijn; de één zal aangenomen en de ander zal
achtergelaten worden.
41 Er zullen twee vrouwen malen met de molen; de één zal aangenomen en de ander
zal achtergelaten worden.
42 Wees dan waakzaam, want u weet niet op welk moment uw Heere komen zal.
43 Maar weet dit, dat als de heer des huizes geweten had in welke nachtwake de
dief komen zou, hij waakzaam geweest zou zijn, en niet in zijn huis zou hebben
laten inbreken.
44 Weest ook u daarom bereid, want op een uur waarop u het niet zou denken, zal
de Zoon van YAHUVEH komen.
45 Wie is dan de trouwe en verstandige dienaar, die zijn heer over zijn
personeel aangesteld heeft om hun het voedsel op de juiste tijd te geven?
46 Zalig die dienaar die door zijn heer bij zijn komst zo handelend aangetroffen
zal worden.
47 Voorwaar, Ik zeg u dat hij hem over al zijn bezittingen zal aanstellen.
48 Maar als die slechte dienaar in zijn hart zou zeggen: Mijn heer blijft nog
lang weg,
49 en zou beginnen zijn mededienaren te slaan en te eten en te drinken met de
dronkaards,
50 dan zal de heer van deze dienaar komen op een dag waarop hij hem niet
verwacht en op een uur dat hij niet weet;
51 en hij zal hem in stukken houwen en hem doen delen in het lot van de
huichelaars; daar zal gejammer zijn en tandengeknars.
25
1 Dan zal het Koninkrijk der hemelen gelijk zijn aan tien meisjes, die hun
lampen namen en op weg gingen, de bruidegom tegemoet.
2 Vijf van hen waren wijs en vijf waren dwaas.
3 Zij die dwaas waren, namen wel hun lampen maar geen olie met zich mee.
4 De wijzen namen met hun lampen ook olie mee in hun kruikjes.
5 Toen de bruidegom uitbleef, werden zij allen slaperig en vielen in slaap.
6 En te middernacht klonk er een geroep: Zie, de bruidegom komt, ga naar buiten,
hem tegemoet!
7 Toen stonden al die meisjes op en maakten hun lampen in orde.
8 De dwazen zeiden tegen de wijzen: Geef ons van uw olie, want onze lampen gaan
uit.
9 Maar de wijzen antwoordden: In geen geval, anders is er misschien niet genoeg
voor ons en u. Ga liever naar de verkopers en koop olie voor uzelf.
10 Toen zij weggingen om olie te kopen, kwam de bruidegom; en zij die gereed
waren, gingen met hem naar binnen naar de bruiloft, en de deur werd gesloten.
11 Later kwamen ook de andere meisjes, die zeiden: Heer, heer, doe ons open!
12 Hij antwoordde en zei: Voorwaar, ik zeg u: ik ken u niet.
13 Wees dan waakzaam, want u weet de dag en ook het uur niet waarop de Zoon van
YAHUVEH komen zal.
14 Want het is als iemand die naar het buitenland ging, zijn eigen dienaren bij
zich riep en hun zijn bezittingen toevertrouwde.
15 En aan de één gaf hij vijf talenten, aan de ander twee en aan de derde één,
ieder naar zijn bekwaamheid, en hij reisde meteen weg.
16 Hij die de vijf talenten ontvangen had, ging weg en handelde daarmee en hij
verdiende vijf andere talenten erbij.
17 Evenzo verdiende degene die de twee talenten ontvangen had, er nog twee bij.
18 Maar hij die het ene ontvangen had, ging weg en groef een gat in de grond en
verborg het geld van zijn heer.
19 Na lange tijd kwam de heer van die dienaren terug en hield afrekening met
hen.
20 En degene die de vijf talenten ontvangen had, kwam en bracht nog vijf
talenten bij hem, en hij zei: Heer, vijf talenten hebt u mij gegeven; zie, nog
vijf talenten heb ik aan winst gemaakt.
21 Zijn heer zei tegen hem: Goed gedaan, goede en trouwe dienaar, over weinig
bent u trouw geweest, over veel zal ik u aanstellen; ga in, in de vreugde van uw
heer.
22 En degene die de twee talenten ontvangen had, kwam ook naar hem toe en zei:
Heer, twee talenten hebt u mij gegeven, zie, twee andere talenten heb ik aan
winst gemaakt.
23 Zijn heer zei tegen hem: Goed gedaan, goede en trouwe dienaar, over weinig
bent u trouw geweest, over veel zal ik u aanstellen; ga in, in de vreugde van uw
heer.
24 Maar hij die het ene talent ontvangen had, kwam ook en zei: Heer, ik wist dat
u een streng man bent, omdat u maait waar u niet gezaaid hebt, en inzamelt van
de plaats waar u niet gestrooid hebt.
25 En ik ben bevreesd weggegaan en heb uw talent verborgen in de grond; zie,
hier hebt u het uwe.
26 Maar zijn heer antwoordde en zei tegen hem: Slechte en luie dienaar, u wist
dat ik maai waar ik niet gezaaid heb en van de plaats inzamel waar ik niet
gestrooid heb.
27 Dan had u mijn geld aan de bankiers moeten geven, en ik zou bij mijn komst
het mijne met rente teruggekregen hebben.
28 Neem daarom het talent van hem af en geef het aan hem die de tien talenten
heeft.
29 Want ieder die heeft, aan hem zal gegeven worden, en hij zal overvloedig
hebben; maar van hem die niet heeft, van hem zal afgenomen worden ook wat hij
heeft.
30 En werp de onnutte dienaar uit in de buitenste duisternis; daar zal gejammer
zijn en tandengeknars.
31 Wanneer de Zoon van YAHUVEH komen zal in Zijn heerlijkheid en al de heilige
engelen met Hem, dan zal Hij zitten op de troon van Zijn heerlijkheid.
32 En vóór Hem zullen al de volken bijeengebracht worden, en Hij zal ze van
elkaar scheiden zoals de herder de schapen van de bokken scheidt.
33 En Hij zal de schapen aan Zijn rechterhand zetten, maar de bokken aan Zijn
linkerhand.
34 Dan zal de Koning zeggen tegen hen die aan Zijn rechterhand zijn: Kom,
gezegenden van Mijn Vader, beërf het Koninkrijk dat voor u bestemd is vanaf de
grondlegging van de wereld.
35 Want Ik had honger en u hebt Mij te eten gegeven; Ik had dorst en u hebt Mij
te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling en u hebt Mij gastvrij onthaald.
36 Ik was naakt en u hebt Mij gekleed; Ik ben ziek geweest en u hebt Mij bezocht;
Ik was in de gevangenis en u bent bij Mij gekomen.
37 Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden: Heere, wanneer hebben wij U
hongerig gezien en te eten gegeven? Of dorstig en te drinken gegeven?
38 Wanneer hebben wij U als een vreemdeling gezien en gastvrij onthaald, of
naakt en hebben U gekleed?
39 Wanneer hebben wij U ziek gezien of in de gevangenis en zijn bij U gekomen?
40 En de Koning zal hun antwoorden: Voorwaar, Ik zeg u: voor zover u dit voor
een van deze geringste broeders van Mij gedaan hebt, hebt u dat voor Mij gedaan.
41 Dan zal Hij ook zeggen tegen hen die aan de linkerhand zijn: Ga weg van Mij,
vervloekten, in het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bestemd is.
42 Want Ik ben hongerig geweest en u hebt Mij niet te eten gegeven; Ik ben
dorstig geweest en u hebt Mij niet te drinken gegeven;
43 Ik was een vreemdeling en u hebt Mij niet gastvrij onthaald; naakt, en u hebt
Mij niet gekleed; ziek en in de gevangenis, en u hebt Mij niet bezocht.
44 Dan zullen ook die Hem antwoorden: Heere, wanneer hebben wij U hongerig
gezien of dorstig of als een vreemdeling of naakt of ziek of in de gevangenis,
en hebben U niet gediend?
45 Dan zal Hij hun antwoorden: Voorwaar, Ik zeg u: voor zover u dit voor een van
deze geringsten niet gedaan hebt, hebt u het ook niet voor Mij gedaan.
46 En dezen zullen gaan in de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen in het
eeuwige leven.