Shabbat Shalom!
Welkom bij Korach / Korah
- de Torah lezing van deze week.


Profetie 67, 144, 145;
Numeri 16: 1-18: 32;
1 Samuël 11: 14-12: 22;
Johannes 19: 1-17

Numeri 16: 1-18: 32;

16

1 Korach nu, de zoon van Jizhar, zoon van Kahath, zoon van Levi, nam zowel Dathan en Abiram, zonen van Eliab, als On, de zoon van Peleth, nakomelingen van Ruben, met zich mee.
2 Zij kwamen in opstand tegen Mozes, samen met tweehonderdvijftig mannen uit de Israëlieten, leiders van de gemeenschap, afgevaardigden naar de vergadering, mannen van naam.
3 Zij kwamen vanwege Mozes en vanwege Aäron bijeen, en zeiden tegen hen: U trekt te veel naar u toe, want heel de gemeenschap, allen zijn zij heilig, en YAHUVEH is in hun midden. Waarom verheft u zich dan boven de gemeente van YAHUVEH?
4 Toen Mozes dat hoorde, wierp hij zich met zijn gezicht ter aarde.
5 En hij sprak tot Korach en tot heel diens aanhang: Morgenochtend zal YAHUVEH bekendmaken wie van Hem is, en wie de heilige is die Hij in Zijn nabijheid zal laten komen. Wie Hij kiest, zal Hij in Zijn nabijheid laten komen.
6 Korach en heel uw aanhang, doe dit: neem voor uzelf vuurschalen,
7 doe er morgen vuur in en leg er reukwerk op voor het aangezicht van YAHUVEH. En het zal gebeuren dat de man die YAHUVEH kiest, die zal de heilige zijn. U trekt te veel naar u toe, zonen van Levi!
8 En Mozes zei tegen Korach: Luister toch, zonen van Levi!
9 Is het u niet genoeg dat de ELOHIM van Israël u heeft afgezonderd van de gemeenschap van Israël om u tot Hem te laten naderen, om de dienst van de tabernakel van YAHUVEH te verrichten en voor de gemeenschap te staan om hen te dienen?
10 Hij heeft u en al uw broeders, de zonen van Levi, met u laten naderen; wilt u nu ook het priesterambt?
11 Daarom u, en uw hele aanhang, u spant samen tegen YAHUVEH. Immers, Aäron, wat is hij dat u tegen hem mort?
12 En Mozes stuurde een bode om Dathan en Abiram, de zonen van Eliab, te roepen. Maar zij zeiden: Wij komen niet!
13 Is het niet genoeg dat u ons geleid hebt uit een land dat overvloeit van melk en honing, om ons te laten sterven in de woestijn, dat u zich ook zo nodig tot heerser over ons moet verheffen?
14 Bovendien hebt u ons niet gebracht naar een land dat overvloeit van melk en honing, evenmin hebt u ons akkers en wijngaarden gegeven als erfelijk bezit. Wilt u de ogen van deze mannen uitsteken? Wij komen niet!
15 Toen ontstak Mozes in hevige woede, en hij zei tegen YAHUVEH: Zie hun offer niet aan! Nog geen ezel heb ik van hen afgenomen en niet één van hen heb ik kwaad gedaan.
16 En Mozes zei tegen Korach: U en heel uw aanhang, verschijn morgen voor het aangezicht van YAHUVEH, u en zij, en ook Aäron.
17 En ieder moet zijn vuurschaal meenemen en er reukwerk op leggen, en ieder moet zijn vuurschaal voor het aangezicht van YAHUVEH brengen, tweehonderdvijftig vuurschalen, ook u en Aäron, ieder zijn vuurschaal.
18 Zo nam ieder zijn vuurschaal, deed er vuur in en legde er reukwerk op en zij stelden zich op bij de ingang van de tent van ontmoeting, ook Mozes en Aäron.
19 Korach liet heel zijn aanhang vanwege hen bijeenkomen, bij de ingang van de tent van ontmoeting. Toen verscheen de heerlijkheid van YAHUVEH aan heel de gemeenschap.
20 En YAHUVEH sprak tot Mozes en tot Aäron:
21 Zonder u af uit het midden van deze gemeenschap, want Ik zal hen in een ogenblik vernietigen!
22 Maar zij wierpen zich met hun gezicht ter aarde en zeiden: O ELOHIM! ELOHIM van de geesten van alle vlees! Als één man zondigt, zult U dan zeer toornig worden op heel de gemeenschap?
23 En YAHUVEH sprak tot Mozes:
24 Spreek tot de gemeenschap en zeg: Trek u terug van rondom de woning van Korach, Dathan en Abiram.
25 Toen stond Mozes op en hij ging naar Dathan en Abiram, en de oudsten van Israël gingen achter hem aan.
26 En hij sprak tot de gemeenschap: Ga toch bij de tenten van deze goddeloze mannen vandaan, raak niets aan van alles wat van hen is, anders zult u door al hun zonden weggevaagd worden.
27 En zij trokken zich terug van rondom de woning van Korach, Dathan en Abiram, maar Dathan en Abiram kwamen naar buiten en bleven bij de ingang van hun tenten staan, met hun vrouwen, en hun zonen en hun kleine kinderen.
28 Toen zei Mozes: Hierdoor zult u weten dat YAHUVEH mij gezonden heeft om al deze daden te doen, dat zij niet uit mijn eigen hart voortgekomen zijn.
29 Als dezen zullen sterven zoals elk mens sterft, en hun vergolden zal worden zoals elk mens vergolden wordt, dan heeft YAHUVEH mij niet gezonden.
30 Maar als YAHUVEH iets nieuws zal scheppen, zodat de aardbodem zijn mond zal opensperren, en hen en alles wat van hen is, zal verzwelgen en zij levend naar het graf zullen afdalen, dan zult u weten dat deze mannen YAHUVEH verworpen hebben.
31 En het gebeurde, toen hij geëindigd had al deze woorden te spreken, dat de aardbodem die onder hen was, gespleten werd.
32 De aarde opende haar mond en verzwolg hen, met hun gezinnen, en alle mensen die Korach toebehoorden, en al hun bezittingen.
33 En zij daalden levend af naar het graf, zij en alles wat van hen was. En de aarde overdekte hen, en zij waren verdwenen uit het midden van de gemeente.
34 En heel Israël dat rondom hen stond, vluchtte weg voor hun gejammer, want zij zeiden: Als de aarde ons ook maar niet verzwelgt!
35 En vuur kwam bij YAHUVEH vandaan en verteerde de tweehonderdvijftig mannen die het reukwerk aangeboden hadden.
36 En YAHUVEH sprak tot Mozes:
37 Zeg tegen Eleazar, de zoon van de priester Aäron, dat hij de vuurschalen uit de vlammen moet halen en het vuur weg moet strooien, ver weg; want ze zijn heilig,
38 te weten de vuurschalen van deze mensen die ten koste van hun leven gezondigd hebben. En maak er platgeslagen platen van, als een beslag voor het altaar. Zij hebben ze immers voor het aangezicht van YAHUVEH gebracht, daarom zijn ze heilig. Zo zullen ze voor de Israëlieten tot een teken zijn.
39 Eleazar, de priester, nam de koperen vuurschalen waarmee zij die verbrand waren, geofferd hadden, en zij pletten ze om als beslag van het altaar te dienen,
40 ter gedachtenis voor de Israëlieten, opdat geen onbevoegde man, die niet uit het nageslacht van Aäron is, naar voren zal komen om reukwerk voor het aangezicht van YAHUVEH in rook te laten opgaan, en het hem zal vergaan als Korach en zijn aanhang, zoals YAHUVEH door de dienst van Mozes tot hem gesproken had.
41 Maar de volgende dag morde heel de gemeenschap van de Israëlieten tegen Mozes en tegen Aäron: Ú hebt het volk van YAHUVEH gedood!
42 En het gebeurde, toen de gemeenschap tegen Mozes en tegen Aäron bijeenkwam, en men zich naar de tent van ontmoeting keerde, dat zie, de wolk deze bedekte en de heerlijkheid van YAHUVEH verscheen.
43 Mozes en Aäron kwamen tot voor de tent van ontmoeting.
44 En de HEERE sprak tot Mozes:
45 Trek u terug uit het midden van deze gemeenschap, en Ik zal hen vernietigen, in een ogenblik! Toen wierpen zij zich met hun gezicht ter aarde.
46 En Mozes zei tegen Aäron: Neem de vuurschaal en doe er vuur in van het altaar, en leg er reukwerk op, en ga onmiddellijk naar de gemeenschap en doe verzoening voor hen, want grote toorn is uitgegaan van voor het aangezicht van YAHUVEH; de plaag is al begonnen.
47 Aäron nam de vuurschaal, zoals Mozes had gesproken, en liep snel naar het midden van de gemeente, en zie, de plaag was onder het volk begonnen. En hij legde er reukwerk in en deed verzoening voor het volk.
48 Hij bleef tussen de doden en de levenden in staan, en de plaag werd tot stilstand gebracht.
49 Het waren er veertienduizend zevenhonderd, die aan die plaag gestorven zijn, naast hen die gestorven waren om de zaak van Korach.
50 Aäron keerde terug naar Mozes bij de ingang van de tent van ontmoeting, en de plaag werd tot stilstand gebracht.

17

1 YAHUVEH sprak tot Mozes:
2 Spreek tot de Israëlieten en neem van hen een staf voor elke familie, van al hun leiders, naar hun families, twaalf staven. Ieders naam moet u op zijn staf schrijven.
3 Maar de naam van Aäron moet u schrijven op de staf van Levi, want één staf moet er zijn voor het hoofd van hun families.
4 En u moet ze neerleggen in de tent van ontmoeting, vóór de getuigenis, waar Ik u ontmoeten zal.
5 En het zal gebeuren dat de staf van de man die Ik verkies, in bloei zal staan. En Ik zal het gemor van de Israëlieten over Mij, waarmee zij tegen u morden, tot zwijgen brengen.
6 Mozes sprak tot de Israëlieten en al hun leiders gaven hem een staf, voor elke leider één staf, naar hun families, twaalf staven. De staf van Aäron was ook onder hun staven.
7 En Mozes legde de staven neer voor het aangezicht van YAHUVEH, in de tent van de getuigenis.
8 De volgende dag gebeurde het, toen Mozes in de tent van de getuigenis kwam, dat, zie, de staf van Aäron voor het huis van Levi in bloei stond. Hij bracht bloesem voort en bloeiende bloemen, en droeg amandelen.
9 Toen bracht Mozes al deze staven van voor het aangezicht van YAHUVEH naar buiten, naar al de Israëlieten. En zij zagen het, en namen elk hun staf.
10 Toen zei YAHUVEH tegen Mozes: Breng de staf van Aäron terug vóór de getuigenis, om hem te bewaren, als teken voor de opstandigen. En u zult een einde maken aan hun gemor over Mij, opdat zij niet sterven.
11 Mozes deed het. Zoals YAHUVEH hem geboden had, zo deed hij.
12 En de Israëlieten spraken tot Mozes: Zie, wij geven de geest, wij komen om, wij komen allen om!
13 Al wie ook maar naderbij komt tot de tabernakel van YAHUVEH, zal sterven; moeten wij soms allemaal de geest geven?

18

1 YAHUVEH zei tegen Aäron: U, uw zonen en uw familie met u, moeten de gevolgen dragen van ongerechtigheid in het heiligdom. En u, en uw zonen met u, moeten de gevolgen dragen van ongerechtigheid binnen uw priesterambt.
2 En u moet ook uw broeders, de stam Levi, de stam van uw vader, met u naar voren doen komen, zodat zij zich bij u aansluiten en u dienen. U echter, en uw zonen met u, moeten vóór de tent van de getuigenis zijn.
3 Zij zullen uw taak vervullen en de taak ten behoeve van heel de tent. Alleen mogen zij niet in de nabijheid komen van de voorwerpen van het heiligdom, en van het altaar, opdat zij niet sterven, zij niet en u ook niet.
4 Maar zij moeten zich bij u aansluiten en de taak ten behoeve van de tent van ontmoeting vervullen, heel de dienst van de tent. Een onbevoegde mag echter niet in uw nabijheid komen.
5 U moet dus de taak ten behoeve van het heiligdom en de taak ten behoeve van het altaar vervullen, opdat er geen grote toorn meer zal zijn tegen de Israëlieten.
6 Want Ik, zie, Ik heb uw broeders, de Levieten, uit het midden van de Israëlieten genomen: zij zijn een geschenk voor u, gegeven aan YAHUVEH, om de dienst van de tent van ontmoeting te verrichten.
7 U echter, en uw zonen met u, moeten uw priesterambt waarnemen, met betrekking tot alle zaken van het altaar en met betrekking tot wat achter het voorhangsel is, en u moet daarbij dienen. Uw priesterambt geef Ik u als een dienst, een geschenk. De onbevoegde echter die nadert, moet ter dood gebracht worden.
8 YAHUVEH sprak tot Aäron: En Ik, zie, Ik heb u gegeven de taak van Mijn hefoffers. Met alle heilige gaven van de Israëlieten heb Ik ze aan u gegeven, omwille van de zalving, en aan uw zonen, als een eeuwige verordening.
9 Van de allerheiligste dingen die van het vuuroffer zijn overgebleven, zal dit voor u zijn: al hun offergaven, met al hun graanoffers, en met al hun zondoffers, en met al hun schuldoffers, waarmee zij Mij hun schuld vergoeden. Dat is het allerheiligste voor u en uw zonen.
10 Op een allerheiligste plaats moet u het eten. Al wie mannelijk is, mag het eten, het moet een heilige zaak voor u zijn.
11 En dit zal voor u zijn: het hefoffer van hun gave, met alle beweegoffers van de Israëlieten. Ik geef ze u, en uw zonen, en uw dochters met u, als een eeuwige verordening. Ieder die in uw huis rein is, mag dat eten.
12 Al het beste van de olie, en al het beste van de nieuwe wijn en het koren, hun eerstelingen, die zij YAHUVEH zullen geven, Ik geef het u.
13 De eerste vruchten van alles wat op hun land is, die zij YAHUVEH zullen brengen, zullen voor u zijn. Ieder die in uw huis rein is, mag dat eten.
14 Alles in Israël waarop de ban rust, zal voor u zijn.
15 Alles wat de baarmoeder opent, van alle vlees dat zij YAHUVEH zullen aanbieden, onder de mensen en onder de dieren, zal voor u zijn. Alleen moet u de eerstgeborenen van de mensen zeker vrijkopen. Ook de eerstgeborenen van de onreine dieren moet u vrijkopen.
16 Wat betreft de dieren die vrijgekocht worden, u moet die vanaf een maand oud vrijkopen, tegen een door u bepaalde waarde, voor het bedrag van vijf sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; die is twintig gera waard.
17 Maar het eerstgeborene van een rund, of het eerstgeborene van een schaap, of het eerstgeborene van een geit mag u niet vrijkopen: ze zijn heilig. Hun bloed moet u op het altaar sprenkelen en hun vet moet u in rook laten opgaan, als een vuuroffer, als een aangename geur voor YAHUVEH.
18 Hun vlees is voor u. Zowel het borststuk van het beweegoffer als de rechter achterbout is voor u.
19 Alle hefoffers van de geheiligde gaven die de Israëlieten YAHUVEH moeten brengen, geef Ik u, en uw zonen, en uw dochters met u, als een eeuwige verordening. Het is een eeuwig, met zout bekrachtigd verbond, voor het aangezicht van YAHUVEH, voor u en voor uw nageslacht met u.
20 Ook zei YAHUVEH tegen Aäron: U zult in hun land geen erfelijk bezit nemen, en u zult geen aandeel in het midden van hen hebben. Ik ben uw deel en erfelijk bezit, in het midden van de Israëlieten.
21 En zie, aan de nakomelingen van Levi heb Ik alle tienden in Israël als erfelijk bezit gegeven, als vergoeding voor hun dienst, die zij verrichten, de dienst in de tent van ontmoeting.
22 De Israëlieten mogen niet meer in de nabijheid van de tent van ontmoeting komen, en zonde op zich laden en daardoor sterven.
23 Maar de Levieten, zij moeten de dienst van de tent van ontmoeting verrichten, en zij moeten zelf hun ongerechtigheid dragen. Dat zal een eeuwige verordening zijn, al uw generaties door, en in het midden van de Israëlieten mogen zij geen erfelijk bezit ontvangen,
24 want de tienden van de Israëlieten, die zij voor YAHUVEH als hefoffer moeten brengen, heb Ik de Levieten als erfelijk bezit gegeven. Daarom heb Ik tegen hen gezegd: Zij mogen in het midden van de Israëlieten geen erfelijk bezit ontvangen.
25 YAHUVEH sprak tot Mozes:
26 U moet ook tot de Levieten spreken en tegen hen zeggen: Wanneer u van de Israëlieten de tienden ontvangt, die Ik u gegeven heb als uw erfelijk bezit onder hen, dan moet u daarvan voor YAHUVEH een hefoffer brengen, de tienden van die tienden.
27 Het zal u toegerekend worden als uw hefoffer, als het koren van de dorsvloer en de inhoud van de perskuip.
28 Zo moet ook u een hefoffer voor YAHUVEH brengen van al uw tienden, die u van de Israëlieten ontvangt, en u moet het hefoffer daarvan voor YAHUVEH aan de priester Aäron geven.
29 Van alles wat u geschonken wordt, moet u elk hefoffer voor YAHUVEH brengen, van al het beste ervan, als heilige gave daarvan.
30 U moet tegen hen zeggen: Wanneer u het beste ervan brengt, zal het de Levieten toegerekend worden als de opbrengst van de dorsvloer en de opbrengst van de perskuip.
31 U mag dat op elke plaats eten, u en uw huis, want dat is uw loon als vergoeding voor uw dienst in de tent van ontmoeting.
32 U zult daardoor geen zonde op u laden, als u maar het beste ervan brengt. Zo zult u de geheiligde gaven van de Israëlieten niet ontheiligen, opdat u niet sterft.