Shabbat Shalom!
Welkom bij Korach / Korah
- de Profetische lezing van deze week.


Profetie 67, 144, 145;
Numeri 16: 1-18: 32;
1 Samuël 11: 14-12: 22;
Johannes 19: 1-17

1 Samuël 11: 14-12: 22;

11

14 En Samuel zei tegen het volk: Kom, laten wij naar Gilgal gaan en het koningschap daar vernieuwen.
15 Toen ging heel het volk naar Gilgal en stelde Saul daar in Gilgal aan tot koning, voor het aangezicht van YAHUVEH; en zij brachten daar dankoffers voor het aangezicht van YAHUVEH. En Saul verheugde zich daar buitengewoon, met al de mannen van Israël.

12

1 Toen zei Samuel tegen heel Israël: Zie, ik heb naar uw stem geluisterd in alles wat u mij gezegd hebt, en ik heb een koning over u aangesteld.
2 En nu, zie, de koning gaat u voor; ík ben oud en grijs geworden, en mijn zonen, zie, zij zijn onder u. Ik ben u van mijn jeugd af tot op deze dag voorgegaan.
3 Zie, hier ben ik, leg getuigenis tegen mij af in de tegenwoordigheid van YAHUVEH en in de tegenwoordigheid van Zijn gezalfde: van wie heb ik een rund afgenomen, van wie heb ik een ezel afgenomen, wie heb ik onderdrukt, wie heb ik mishandeld, uit wiens hand heb ik zwijggeld aangenomen om mijn ogen voor hem te sluiten? Dan zal ik het u teruggeven.
4 Toen zeiden zij: U hebt ons niet onderdrukt, u hebt ons niet mishandeld en u hebt uit niemands hand iets genomen.
5 Toen zei hij tegen hen: YAHUVEH is getuige tegen u, en Zijn gezalfde is op deze dag getuige, dat u bij mij niets gevonden hebt. En het volk zei: Hij is getuige.
6 Verder zei Samuel tegen het volk: Het is YAHUVEH Die Mozes en Aäron voortgebracht heeft en Die uw vaderen uit Egypte heeft laten wegtrekken.
7 Welnu, stel u hier op, dan zal ik als richter voor het aangezicht van YAHUVEH al de rechtvaardige daden van YAHUVEH bij u aan de orde stellen, die Hij bij u en bij uw vaderen verricht heeft.
8 Nadat Jakob in Egypte gekomen was, riepen uw vaderen tot YAHUVEH. Toen zond YAHUVEH Mozes en Aäron. Zij leidden uw vaderen uit Egypte en lieten hen in deze plaats wonen.
9 Maar zij vergaten YAHUVEH, hun ELOHIM. Toen leverde Hij hen over in de hand van Sisera, de bevelhebber van het leger in Hazor, in de hand van de Filistijnen en in de hand van de koning van Moab, die tegen hen streden.
10 Zij riepen tot YAHUVEH en zeiden: Wij hebben gezondigd, omdat wij YAHUVEH verlaten en de Baäls en Astartes gediend hebben. Nu dan, red ons uit de hand van onze vijanden; dan zullen wij U dienen.
11 Toen zond YAHUVEH Jerubbaäl, Bedan, Jefta en Samuel; en Hij redde u uit de hand van uw vijanden rondom u, zodat u veilig woonde.
12 Toen u zag dat Nahas, de koning van de Ammonieten, op u afkwam, zei u tegen mij: Nee, maar een koning moet over ons regeren – terwijl toch YAHUVEH, uw ELOHIM, uw Koning is.
13 Welnu, zie hier de koning die u gekozen hebt, die u verlangd hebt. Zie, YAHUVEH heeft een koning over u aangesteld.
14 Als u dan maar YAHUVEH vreest, Hem dient, naar Zijn stem luistert en het bevel van YAHUVEH niet ongehoorzaam bent! Dan zal zowel u als de koning die over u regeren zal, veilig zijn, achter YAHUVEH uw ELOHIM.
15 Maar wanneer u niet naar de stem van YAHUVEH luistert, en het bevel van YAHUVEH ongehoorzaam bent, dan zal de hand van YAHUVEH tegen u zijn, zoals tegen uw vaderen.
16 Blijf dan nu staan, en zie het indrukwekkende dat YAHUVEH voor uw ogen zal doen.
17 Is het vandaag niet de tijd van de tarweoogst? Ik zal tot YAHUVEH roepen, en Hij zal donder en regen geven. Besef dan en zie, dat uw kwaad, dat u voor de ogen van de HEERE gedaan hebt, groot is, omdat u een koning voor u verlangd hebt.
18 Toen Samuel YAHUVEH aanriep, gaf YAHUVEH donder en regen op die dag. Daarom werd heel het volk zeer bevreesd voor YAHUVEH en voor Samuel.
19 En heel het volk zei tegen Samuel: Bid voor uw dienaren tot YAHUVEH, uw ELOHIM, dat wij niet sterven; want boven al onze zonden hebben wij ook nog dit kwaad gedaan dat wij een koning voor ons verlangd hebben.
20 Toen zei Samuel tegen het volk: Wees niet bevreesd, u hebt al dit kwaad wel gedaan, maar wijk niet langer van achter YAHUVEH af, en dien YAHUVEH met uw hele hart.
21 Wijk niet af door de nietige afgoden na te volgen, die niet van nut zijn en niet kunnen redden, want zij zijn nietigheden.
22 Want YAHUVEH zal Zijn volk niet verlaten, omwille van Zijn grote Naam, omdat het YAHUVEH behaagd heeft u voor Hem tot een volk te maken.

Johannes 19: 1-17

1Toen nam Pilatus dan YAHUSHUA en geselde Hem.
2En de soldaten vlochten een kroon van dorens en zetten die op Zijn hoofd, en zij deden Hem een purperen bovenkleed om,
3en zeiden: Gegroet, Koning van de Joden! En zij gaven Hem slagen in het gezicht.
4Pilatus dan kwam weer naar buiten en zei tegen hen: Zie, ik breng Hem tot u naar buiten, opdat u weet dat ik geen schuld in Hem vind.
5 YAHUSHUA dan kwam naar buiten met de doornenkroon op en het purperen bovenkleed aan. En Pilatus zei tegen hen: Zie, de Mens!
6Toen dan de overpriesters en de dienaars Hem zagen, schreeuwden zij: Kruisig Hem, Kruisig Hem! Pilatus zei tegen hen: Neemt u Hem en kruisig Hem, want ik vind in Hem geen schuld.
7De Joden antwoordden hem: Wij hebben een wet en volgens onze wet moet Hij sterven, want Hij heeft Zichzelf ELOHIMs Zoon gemaakt.
8Toen Pilatus dan deze woorden hoorde, werd hij nog meer bevreesd,
9en hij ging opnieuw het gerechtsgebouw in en zei tegen YAHUSHUA: Waar komt U vandaan? Maar YAHUSHUA gaf hem geen antwoord.
10Pilatus dan zei tegen Hem: Spreekt U niet tot mij? Weet U niet dat ik macht heb U te kruisigen, en macht heb U los te laten?
11 YAHUSHUA antwoordde: U zou geen enkele macht tegen Mij hebben, als het u niet van boven gegeven was; daarom heeft hij die Mij aan u overgeleverd heeft, een grotere zonde dan u.
12Van toen af probeerde Pilatus Hem los te laten, maar de Joden schreeuwden: Als u Deze loslaat, bent u niet de vriend van de keizer; iedereen die zichzelf koning maakt, verzet zich tegen de keizer.
13Toen Pilatus dan deze woorden gehoord had, bracht hij YAHUSHUA naar buiten en ging op de rechterstoel zitten, op de plaats die Lithostrotos genoemd wordt, en in het Hebreeuws Gabbatha.
14En het was de voorbereiding van het Pascha, ongeveer het zesde uur; en hij zei tegen de Joden: Zie, uw Koning!
15Maar zij schreeuwden: Weg met Hem, weg met Hem, kruisig Hem! Pilatus zei tegen hen: Moet ik uw Koning kruisigen? De overpriesters antwoordden: Wij hebben geen koning dan de keizer.
16Toen leverde hij Hem dan aan hen over om gekruisigd te worden. En zij namen YAHUSHUA mee en leidden Hem weg.
17 En terwijl Hij Zijn kruis droeg, ging Hij de stad uit naar de plaats die Schedelplaats genoemd wordt en in het Hebreeuws Golgotha.