28
10 Jakob nu vertrok uit Berseba en ging naar Haran.
11 Hij bereikte de plaats waar hij overnachtte, want de zon was ondergegaan. Hij
nam een van de stenen van die plaats, maakte daar zijn hoofdkussen van, en legde
zich op die plaats te slapen.
12 Toen droomde hij, en zie, op de aarde was een ladder geplaatst, waarvan de
top de hemel raakte, en zie, de engelen van ELOHIM klommen daarlangs omhoog en
omlaag.
13 En zie, YAHUVEH stond boven aan die ladder en zei: Ik ben YAHUVEH, de ELOHIM
van uw vader Abraham en de ELOHIM van Izak; dit land waarop u ligt te slapen,
zal Ik u en uw nageslacht geven.
14 Uw nageslacht zal talrijk zijn als het stof van de aarde en u zult zich
uitbreiden naar het westen, het oosten, het noorden en het zuiden. In u en uw
nageslacht zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.
15 En zie, Ik ben met u, Ik zal u beschermen overal waar u heen zult gaan, en Ik
zal u terugbrengen in dít land, want Ik zal u niet verlaten, totdat Ik gedaan
heb wat Ik tot u gesproken heb!
16 Toen Jakob uit zijn slaap ontwaakte, zei hij: YAHUVEH is werkelijk op deze
plaats, en ik heb het niet geweten.
17 Daarom was hij bevreesd en zei hij: Hoe ontzagwekkend is deze plaats! Dit is
niets anders dan het huis van ELOHIM en de poort van de hemel.
18 Daarna stond Jakob 's morgens vroeg op. Hij nam de steen waar hij zijn
hoofdkussen van gemaakt had, zette die overeind als een gedenkteken en goot er
olie op.
19 Hij gaf die plaats de naam Bethel, hoewel de naam van de stad eerst Luz was.
20 Jakob legde een gelofte af en zei: Als ELOHIM met mij zal zijn en mij zal
beschermen op deze weg, waar ik op ga, en mij brood zal geven om te eten en
kleren om aan te trekken,
21 en ik in vrede in het huis van mijn vader zal terugkeren, dan zal YAHUVEH mij
tot een ELOHIM zijn.
22 Deze steen, die ik als gedenkteken overeind gezet heb, zal een huis van
ELOHIM zijn. En van alles wat U mij geven zult, zal ik U zeker het tiende deel
geven.
* ~ Genesis hoofdstuk 29 ~ *
1 Daarna tilde Jakob zijn voeten op en ging hij naar het land van de mensen van
het oosten.
2 Hij keek om zich heen en zie, er was een waterput in het veld, en zie, er
lagen drie kudden kleinvee naast. Uit die put gaf men namelijk de kudden te
drinken. Er lag een grote steen op de opening van de put.
3 Als al de kudden daar bij elkaar gedreven waren, rolde men de steen van de
opening van de put en gaf men het kleinvee te drinken. Daarna legde men de steen
weer op zijn plaats, op de opening van de put.
4Toen vroeg Jakob hun: Mijn broeders, waar komt u vandaan? Daarop zeiden zij:
Wij komen uit Haran.
5 Hij vroeg hun: Kent u Laban, de zoon van Nahor? Zij zeiden: Wij kennen hem.
6 Vervolgens vroeg hij hun: Gaat het goed met hem? Zij zeiden: Het gaat goed. En
zie, daar komt zijn dochter Rachel aan met het kleinvee.
7 Hij zei: Zie, het is nog volop dag! Het is toch nog geen tijd om het vee bij
elkaar te drijven? Geef het kleinvee te drinken en ga dan weer weg om ze te
laten grazen.
8 Zij zeiden echter: Dat kunnen wij niet doen voordat al de kudden bij elkaar
gedreven zijn en men de steen van de opening van de put gerold heeft. Pas dan
kunnen wij het kleinvee te drinken geven.
9 Terwijl hij nog met hen sprak, kwam Rachel met het kleinvee van haar vader;
zij was namelijk herderin.
10 En het gebeurde, toen Jakob Rachel, de dochter van Laban, de broer van zijn
moeder, en het kleinvee van Laban, de broer van zijn moeder zag, dat Jakob naar
voren liep, de steen van de opening van de put rolde en het kleinvee van Laban,
de broer van zijn moeder, te drinken gaf.
11 Jakob kuste Rachel en verhief zijn stem en huilde.
12 Jakob vertelde Rachel dat hij een neef van haar vader was en dat hij de zoon
van Rebekka was. Toen liep zij snel weg en vertelde het aan haar vader.
13 En het gebeurde, zodra Laban het bericht over Jakob, de zoon van zijn zuster,
hoorde, dat hij hem snel tegemoetliep, hem omhelsde, hem kuste en hem naar zijn
huis bracht. En hij vertelde Laban al deze dingen.
14 Daarop zei Laban: Inderdaad, je bent mijn beenderen en mijn vlees. En hij
bleef een volle maand bij hem.
15 Toen zei Laban tegen Jakob: Omdat je familie van mij bent, hoef je toch niet
voor niets voor mij te werken? Vertel mij maar wat je loon moet zijn.
16 Nu had Laban twee dochters: de naam van de oudste was Lea, en de naam van de
jongste was Rachel.
17 Lea had fletse ogen, maar Rachel was mooi van gestalte en knap om te zien.
18 Jakob had Rachel lief. Daarom zei hij: Ik zal zeven jaar voor u werken om
Rachel, uw jongste dochter.
19 Toen zei Laban: Het is beter dat ik haar aan jou geef dan dat ik haar aan een
andere man geef. Blijf bij me.
20 Zo werkte Jakob zeven jaar om Rachel, en de jaren waren in zijn ogen als
dagen, omdat hij haar liefhad.
21 Toen zei Jakob tegen Laban: Geef mij mijn vrouw, want mijn dagen zijn om,
zodat ik bij haar kan komen.
22 Daarom verzamelde Laban al de mannen van die plaats en hij richtte een
maaltijd aan.
23 En het gebeurde 's avonds dat hij zijn dochter Lea nam en haar bij hem bracht;
en Jakob kwam bij haar.
24 Ook gaf Laban haar zijn slavin Zilpa; aan zijn dochter Lea gaf hij haar als
slavin.
25 En het gebeurde 's morgens – zie, het was Lea! Daarom zei hij tegen Laban:
Wat hebt u me nu aangedaan? Heb ik niet voor u gewerkt om Rachel? Waarom hebt u
me dan bedrogen?
26 Laban antwoordde: Zo doet men niet op onze plaats, dat men de jongste vóór de
eerstgeborene ten huwelijk geeft.
27 Maak de bruiloftsweek van deze dochter vol; daarna zullen wij je ook de
andere geven, voor het werk waarmee je mij nog eens zeven jaar dienen zult.
28 Dat deed Jakob en hij maakte de bruiloftsweek van deze dochter vol. Daarna
gaf Laban hem zijn dochter Rachel tot vrouw.
29 Laban gaf zijn dochter Rachel zijn slavin Bilha als haar slavin.
30 Hij kwam ook bij Rachel en ook had hij Rachel meer lief dan Lea. Hij werkte
nog eens zeven jaar bij hem.
31 Toen YAHUVEH zag dat Lea gehaat was, opende Hij haar baarmoeder; Rachel
daarentegen was onvruchtbaar.
32 Lea werd zwanger en baarde een zoon. Zij gaf hem de naam Ruben. Want, zei zij,
YAHUVEH heeft mijn verdrukking gezien. Voorzeker, nu zal mijn man mij liefhebben.
33 Lea werd weer zwanger en baarde een zoon. Zij zei: Omdat YAHUVEH gehoord
heeft dat ik minder geliefd ben, heeft Hij mij ook deze zoon gegeven. Zij gaf
hem de naam Simeon.
34 Nogmaals werd zij zwanger en baarde een zoon. Zij zei: Nu, ditmaal, zal mijn
man zich aan mij hechten; ik heb hem immers drie zonen gebaard. Daarom gaf hij
hem de naam Levi.
35 Weer werd zij zwanger en baarde een zoon. Zij zei: Ditmaal zal ik YAHUVEH
loven. Daarom gaf zij hem de naam Juda. Toen hield zij op met baren.
* ~ Genesis hoofdstuk 30 ~ *
1 Toen Rachel merkte dat zij Jakob geen kinderen baarde, werd Rachel jaloers op
haar zuster en zei tegen Jakob: Geef mij kinderen, en zo niet, dan sterf ik.
2 Toen ontstak Jakob in woede tegen Rachel en hij zei: Neem ik soms de plaats in
van ELOHIM, Die jou de vrucht van de schoot onthouden heeft?
3 Daarop zei ze: Zie, hier is mijn slavin Bilha; kom bij haar, zodat zij op mijn
knieën zal baren en ook ik uit haar gebouwd zal worden.
4 Zo gaf zij hem haar slavin Bilha tot vrouw, en Jakob kwam bij haar.
5 En Bilha werd zwanger en baarde Jakob een zoon.
6 Toen zei Rachel: ELOHIM heeft mij recht verschaft. Ook heeft Hij naar mijn
stem geluisterd en mij een zoon gegeven. Daarom gaf zij hem de naam Dan.
7 En Bilha, Rachels slavin, werd opnieuw zwanger en baarde Jakob een tweede
zoon.
8 Toen zei Rachel: Ik heb worstelingen van ELOHIM met mijn zuster gehad, en ik
heb ook gewonnen. Daarom gaf zij hem de naam Naftali.
9 Toen Lea merkte dat zij ophield met kinderen baren, nam zij haar slavin Zilpa
en gaf haar aan Jakob tot vrouw.
10 En Zilpa, de slavin van Lea, baarde Jakob een zoon.
11 Toen zei Lea: Het geluk is gekomen! En zij gaf hem de naam Gad.
12 Vervolgens baarde Zilpa, de slavin van Lea, Jakob een tweede zoon.
13 Toen zei Lea: Wat ben ik gelukkig! Want de vrouwen zullen mij gelukkig
prijzen. En zij gaf hem de naam Aser.
14 In de dagen van de tarweoogst ging Ruben eropuit en hij vond liefdesappels in
het veld, die hij bij zijn moeder Lea bracht. Toen zei Rachel tegen Lea: Geef
mij toch wat van de liefdesappels van jouw zoon.
15 En zij zei tegen haar: Is het niet genoeg dat je me mijn man afgenomen hebt?
Moet je ook nog de liefdesappels van mijn zoon nemen? Toen zei Rachel: Daarvoor
mag hij vannacht met jou slapen in ruil voor de liefdesappels van je zoon.
16 Toen Jakob 's avonds van het veld kwam, ging Lea hem tegemoet en zei: Je moet
bij mij komen, want ik heb je eerlijk gehuurd voor de liefdesappels van mijn
zoon. Daarom sliep hij die nacht met haar.
17 En ELOHIM verhoorde Lea; zij werd zwanger en baarde Jakob een vijfde zoon.
18 Toen zei Lea: ELOHIM heeft mij beloond, omdat ik mijn slavin aan mijn man
gegeven heb. En zij gaf hem de naam Issaschar.
19 Lea werd opnieuw zwanger en zij baarde Jakob een zesde zoon.
20 Lea zei toen: ELOHIM heeft mij, ja mij, een mooi geschenk gegeven; ditmaal
zal mijn man bij míj komen wonen, want ik heb hem zes zonen gebaard. En zij gaf
hem de naam Zebulon.
21 Daarna baarde zij een dochter en gaf haar de naam Dina.
22 ELOHIM dacht ook aan Rachel en ELOHIM verhoorde haar. Hij opende haar
baarmoeder
23 en zij werd zwanger en baarde een zoon. Toen zei ze: ELOHIM heeft mijn
schande weggenomen!
24 Zij gaf hem de naam Jozef en zei: Moge YAHUVEH mij nog een zoon geven!
25 En het gebeurde, nadat Rachel Jozef gebaard had, dat Jakob tegen Laban zei:
Laat mij vertrekken, dan kan ik naar mijn woonplaats en mijn land gaan.
26 Geef mijn vrouwen en mijn kinderen, voor wie ik u gediend heb, zodat ik kan
gaan. U weet immers van het werk waar ik u mee gediend heb.
27 Toen zei Laban tegen hem: Laat mij toch genade vinden in jouw ogen; ik heb
waargenomen dat YAHUVEH mij omwille van jou gezegend heeft.
28 Hij zei: Bepaal wat je loon bij mij moet zijn, dan zal ik het je geven.
29 Toen zei hij tegen hem: Ú weet hoe ik u gediend heb en hoe uw vee bij mij
geweest is.
30 Het weinige dat u voor mijn komst had, heeft zich immers tot een menigte
uitgebreid. YAHUVEH heeft u bij mijn voet gezegend. Nu dan, wanneer zal ik ook
voor mijn eigen huis kunnen werken?
31 Daarop zei hij: Wat moet ik je geven? Toen zei Jakob: U hoeft mij helemaal
niets te geven; als u het volgende voor mij wilt doen, zal ik opnieuw uw
kleinvee hoeden en beschermen.
32 Ik zal vandaag al uw kleinvee langsgaan en daaruit elk gespikkeld of gevlekt
dier afzonderen, elk zwart dier onder de schapen en alles wat gevlekt en
gespikkeld is onder de geiten; en dat zal mijn loon zijn.
33 Mijn gerechtigheid zal op de dag van morgen voor mij getuigen, als u komen
zult om mijn loon voor uw aangezicht; alles wat niet gespikkeld en gevlekt is
onder de geiten en wat niet zwart is onder de schapen, mag als door mij gestolen
beschouwd worden.
34 Toen zei Laban: Zie, laat het maar overeenkomstig jouw woord gebeuren.
35 En op diezelfde dag zonderde hij de gestreepte en gevlekte bokken af en al de
gespikkelde en gevlekte geiten, alles waar iets wits aan was en alles wat zwart
was onder de schapen; en hij gaf die in de hand van zijn zonen.
36 Hij bepaalde een afstand van drie dagreizen tussen hem en Jakob; en Jakob
hoedde de rest van het kleinvee van Laban.
37 Toen nam Jakob voor zichzelf jonge takken van populieren, amandelbomen en
platanen, en schilde daarin witte strepen door het wit in die takken te
ontbloten.
38 Hij legde de takken die hij geschild had in de troggen en waterdrinkbakken
waaruit het kleinvee kwam drinken, vlak voor het kleinvee; en ze werden bronstig
als zij kwamen om te drinken.
39 En als het kleinvee bronstig werd bij die takken, wierp het kleinvee
gestreepte, gespikkelde, en gevlekte jongen.
40 Toen scheidde Jakob de schapen af en keerde de koppen van het kleinvee naar
het gestreepte en naar al het zwarte onder Labans kleinvee, en vormde zo kudden
voor zichzelf; hij zette ze niet bij het kleinvee van Laban.
41 En het gebeurde, telkens wanneer het sterkste kleinvee bronstig werd, dat
Jakob de takken voor de ogen van het kleinvee in de troggen legde, zodat zij
bronstig zouden worden bij de takken.
42 Maar als het zwakke kleinvee bronstig werd, legde hij ze er niet in, zodat de
zwakke dieren voor Laban en de sterke dieren voor Jakob waren.
43 Zo breidde het bezit van deze man zich zeer sterk uit; hij had veel kleinvee,
slavinnen, slaven, kamelen en ezels.
* ~ Genesis hoofdstuk 31 ~ *
1 Toen hoorde hij de woorden van de zonen van Laban, die zeiden: Jakob heeft
alles genomen wat van onze vader was; uit dat wat van onze vader was, heeft hij
al deze rijkdom verworven.
2 Ook lette Jakob op het gezicht van Laban, en zie, het stond ten opzichte van
hem niet meer als gisteren en eergisteren.
3 Toen zei YAHUVEH tegen Jakob: Keer terug naar het land van uw vaderen en naar
uw familiekring. Ik zal met u zijn.
4 Toen stuurde Jakob boden en liet Rachel en Lea naar het veld roepen, naar zijn
kleinvee,
5 en hij zei tegen hen: Ik zie dat het gezicht van jullie vader ten opzichte van
mij niet meer staat als voorheen. De ELOHIM van mijn vader is echter bij mij
geweest.
6 Jullie weten zelf dat ik met al mijn kracht voor jullie vader heb gewerkt.
7 Jullie vader heeft mij echter bedrogen en mijn loon wel tien keer veranderd,
maar ELOHIM heeft hem niet toegelaten mij kwaad te doen.
8 Wanneer hij dit zei: De gespikkelde dieren zullen je loon zijn, dan wierp al
het kleinvee gespikkelde jongen; en wanneer hij dit zei: De gestreepte dieren
zullen je loon zijn, dan wierp al het kleinvee gestreepte jongen.
9 Zo heeft ELOHIM het vee aan jullie vader ontrukt en het mij gegeven.
10 Het gebeurde eens in de tijd dat het kleinvee bronstig was dat ik mijn ogen
opsloeg en in een droom zag dat, zie, de bokken die het kleinvee besprongen,
gestreept, gespikkeld en gevlekt waren.
11 De Engel van ELOHIM zei tegen mij in die droom: Jakob! Ik zei: Zie, hier ben
ik!
12 Hij zei: Sla toch uw ogen op en zie: al de bokken die het kleinvee bespringen,
zijn gestreept, gespikkeld en gevlekt. Voorzeker, Ik heb alles gezien wat Laban
u aandoet!
13 Ik ben de El van Bethel, waar u een gedenkteken gezalfd hebt, waar u Mij een
gelofte gedaan hebt. Welnu, sta op, vertrek uit dit land en keer terug naar het
land van uw familiekring.
14 Rachel en Lea antwoordden en zeiden tegen hem: Is er voor ons nog een aandeel
of erfelijk bezit in het huis van onze vader?
15 Worden wij door hem niet als vreemden beschouwd? Hij heeft ons immers
verkocht en ook ons geld geheel en al opgegeten,
16 want al de rijkdom die ELOHIM aan onze vader ontrukt heeft, die behoort ons
en onze kinderen toe! Nu dan, doe alles wat ELOHIM tegen je gezegd heeft.
17 Toen stond Jakob op, zette zijn kinderen en zijn vrouwen op de kamelen,
18 voerde al zijn vee en al zijn bezittingen, die hij verworven had, mee – het
vee dat hij bezat, dat hij in Paddan-Aram verworven had – om bij zijn vader Izak
te komen, in het land Kanaän.
19 Laban was op weg gegaan om zijn schapen te scheren; Rachel stal toen de
afgodsbeeldjes die haar vader toebehoorden.
20 Jakob stal het hart van Laban, de Syriër, door hem niet te vertellen dat hij
vluchtte.
21 Zo vluchtte hij, met alles wat van hem was. Hij stond op, stak de rivier over
en zette zijn gezicht naar het bergland van Gilead.
22 Op de derde dag werd Laban verteld dat Jakob gevlucht was.
23 Hij nam toen zijn verwanten met zich mee, achtervolgde hem over een afstand
van zeven dagreizen en haalde hem in in het bergland van Gilead.
24 Maar ELOHIM kwam 's nachts in een droom bij Laban, de Syriër, en zei tegen
hem: Wees op uw hoede dat u met Jakob niet goedwillend of kwaadwillend spreekt.
25 Zo haalde Laban Jakob in. Jakob nu had zijn tent opgezet in het bergland; ook
Laban en zijn verwanten zetten de hunne op in het bergland van Gilead.
26 Toen zei Laban tegen Jakob: Wat heb je gedaan, dat je mij bedrogen hebt en
mijn dochters als gevangenen van het zwaard hebt weggevoerd?
27 Waarom ben je heimelijk gevlucht en heb je mij bedrogen en mij niets verteld?
Ik zou je uitgeleide gedaan hebben met blijdschap en liederen, met tamboerijn en
harp.
28 Bovendien heb je mij niet toegelaten mijn zonen en dochters te kussen. Welnu,
je hebt dwaas gehandeld door zo te doen.
29 Het was in de macht van mijn hand je kwaad te doen, maar de ELOHIM van je
vader heeft in de afgelopen nacht tot mij gesproken: Wees op uw hoede dat u met
Jakob niet goedwillend of kwaadwillend spreekt.
30 Maar nu, je bent ongetwijfeld gegaan omdat je hevig naar het huis van je
vader verlangde; maar waarom heb je dan mijn goden gestolen?
31 Toen antwoordde Jakob en zei tegen Laban: Ik was namelijk bevreesd, want ik
dacht dat u mij anders uw dochters met geweld zou afnemen.
32 Degene bij wie u uw goden vindt, zal niet in leven blijven. Onderzoek zelf,
ten overstaan van onze familieleden, wat ik bij me heb, en neem wat van u is
terug. Jakob wist echter niet dat Rachel ze gestolen had.
33 Laban ging de tent van Jakob binnen en de tent van Lea en de tent van de
beide slavinnen, maar hij vond niets. Toen hij uit de tent van Lea gegaan was,
ging hij de tent van Rachel binnen.
34 Rachel had de afgodsbeeldjes gepakt, ze in een kameelzadel verborgen en was
erop gaan zitten. En Laban doorzocht de hele tent, maar hij vond niets.
35 Zij zei tegen haar vader: Laten de ogen van mijn meester niet in toorn
ontvlammen omdat ik voor u niet kan opstaan, want het gaat mij naar de wijze van
de vrouwen. Hij zocht, maar vond de afgodsbeeldjes niet.
36 Toen ontstak Jakob in woede en riep Laban ter verantwoording. Jakob nam het
woord en zei tegen Laban: Wat is mijn overtreding? Wat is mijn zonde, dat u mij
zo verwoed hebt achtervolgd
37 en dat u al mijn huisraad hebt doorzocht? Wat hebt u van al uw eigen huisraad
gevonden? Leg het hier neer ten overstaan van mijn verwanten en uw verwanten en
laten zij tussen ons beiden rechtspreken.
38 Deze twintig jaar dat ik bij u geweest ben, hebben uw ooien en uw geiten geen
misdracht gehad en de rammen van uw kleinvee heb ik niet gegeten.
39 Verscheurde dieren heb ik niet naar u toe gebracht, ik moest ze zelf
vergoeden. Ook hebt u uit mijn hand vergoeding geëist van wat overdag gestolen
was en wat 's nachts gestolen was.
40 Het is zo met mij geweest: overdag werd ik opgegeten door de hitte, 's nachts
door de kou, zodat de slaap van mijn ogen week.
41 Twintig jaar ben ik nu bij u in huis geweest: veertien jaar heb ik u gediend
voor uw beide dochters en zes jaar voor uw kleinvee, en u hebt mijn loon tien
keer veranderd.
42 Als de ELOHIM van mijn vader, de ELOHIM van Abraham en de Gevreesde van Izak
niet met mij geweest was, zou u mij nu met lege handen weggestuurd hebben.
ELOHIM heeft mijn ellende en de inspanning van mijn handen gezien en heeft u
gisternacht bestraft.
43 Toen antwoordde Laban en zei tegen Jakob: Deze dochters zijn mijn dochters,
deze zonen zijn mijn zonen, dit kleinvee is mijn kleinvee. Ja, alles wat je ziet:
het is van mij. En mijn eigen dochters, wat zou ik hun of de kinderen die zij
gebaard hebben, heden kunnen aandoen?
44 Nu dan, kom, laten wij een verbond sluiten, ik en jij. Laat dat een getuige
zijn tussen mij en jou.
45 Toen nam Jakob een steen en zette die overeind als gedenkteken.
46 Jakob zei tegen zijn verwanten: Verzamel nog meer stenen. En zij haalden
stenen en maakten een steenhoop en aten daar bij die hoop stenen.
47 Laban noemde hem Jegar-Sahadutha, maar Jakob noemde hem Gilead.
48 Toen zei Laban: Laat deze steenhoop heden getuige zijn tussen mij en jou.
Daarom gaf men hem de naam Gilead (Hoop van Getuigenis),
49 en Mizpa, want hij zei: Laat YAHUVEH de wacht houden tussen mij en jou, als
wij voor elkaar verborgen zijn.
50 Als jij mijn dochters vernedert of vrouwen neemt naast mijn dochters, is er
niemand bij ons; zie, ELOHIM zal getuige zijn tussen mij en jou.
51 Verder zei Laban tegen Jakob: Zie deze steenhoop, en zie het gedenkteken dat
ik overeind gezet heb tussen mij en jou.
52 Deze steenhoop is getuige, en dit gedenkteken is getuige dat ik niet voorbij
deze steenhoop naar jou toe zal trekken, en dat jij niet voorbij deze steenhoop
en dit gedenkteken naar mij toe zult trekken, met kwade bedoelingen.
53 Laten de ELOHIM van Abraham en de elohim van Nahor, de elohim van hun vader,
tussen ons oordelen. En Jakob legde een eed af bij de Gevreesde van zijn vader
Izak.
54 Jakob bracht vervolgens een offer op de berg en nodigde zijn familieleden uit
brood te komen eten; zij gebruikten de maaltijd en overnachtten op de berg.
55 En Laban stond 's morgens vroeg op, kuste zijn zonen en zijn dochters en
zegende hen. Daarna ging Laban op weg en keerde terug naar zijn woonplaats.
* ~ Genesis hoofdstuk 32 ~ *
1 Ook Jakob ging zijns weegs en engelen van ELOHIM ontmoetten hem.
2 Toen hij hen zag, zei Jakob: Dit is een leger van ELOHIM! Daarom gaf hij die
plaats de naam Mahanaïm.