21 Toen riep Mozes al de oudsten van Israël bijeen en zei tegen hen: Kies uit,
en neem voor uzelf kleinvee voor uw gezinnen, en slacht het paaslam.
22 Neem dan een bosje hysop en doop het in het bloed dat in een schaal is, en
strijk van het bloed dat in de schaal is, op de bovendorpel en op de beide
deurposten. Maar wat u betreft, niemand mag de deur van zijn huis uit gaan, tot
de volgende morgen.
23 Want YAHUVEH zal het land doortrekken om Egypte te treffen, maar als Hij het
bloed zal zien op de bovendorpel en op de beide deurposten, dan zal YAHUVEH de
deur voorbijgaan en de verderver niet toestaan om uw huizen binnen te komen om u
te treffen.
24 Houd dit als verordening voor u en uw kinderen, tot in eeuwigheid.
25 En het zal gebeuren, als u in het land komt dat YAHUVEH u geven zal, zoals
Hij gesproken heeft, dan moet u deze dienst in acht nemen.
26 En het zal gebeuren, als uw kinderen tegen u zullen zeggen: Wat betekent deze
dienst voor u?
27 dat u moet zeggen: Dit is een Pascha-offer voor YAHUVEH, Die in Egypte de
huizen van de Israëlieten voorbijging, toen Hij de Egyptenaren trof en onze
huizen bevrijdde. Toen knielde het volk en boog zich neer.
28 De Israëlieten gingen weg en deden zoals YAHUVEH Mozes en Aäron geboden had,
zo deden zij.
29 En het gebeurde te middernacht dat YAHUVEH alle eerstgeborenen in het land
Egypte trof, vanaf de eerstgeborene van de farao, die op zijn troon zou zitten,
tot aan de eerstgeborene van de gevangene, die zich in de gevangenis bevond, en
alle eerstgeborenen van het vee.
30 Toen stond de farao 's nachts op, hij en al zijn dienaren en alle Egyptenaren.
En er was een luid geschreeuw in Egypte, want er was geen huis waarin geen dode
was.
31 En hij riep Mozes en Aäron in de nacht, en zei: Sta op, ga weg uit het midden
van mijn volk, zowel u als de Israëlieten, en ga weg, dien YAHUVEH, zoals u
gesproken hebt.
32 Neem zowel uw kleinvee als uw runderen mee, zoals u gesproken hebt, en ga
heen. Maar zegen ook mij!
33 De Egyptenaren drongen sterk aan bij het volk, om het snel uit het land te
laten gaan, want zij zeiden: Wij gaan anders allemaal sterven!
34 Toen pakte het volk zijn deeg op nog vóór het gezuurd was. Hun baktroggen
waren in hun kleren op hun schouders gebonden.
35 De Israëlieten hadden gedaan overeenkomstig het woord van Mozes en hadden van
de Egyptenaren zilveren voorwerpen, gouden voorwerpen en kleren gevraagd.
36 Bovendien had YAHUVEH het volk genade gegeven in de ogen van de Egyptenaren,
zodat zij hun het gevraagde gaven. Zo beroofden zij de Egyptenaren.
37 Zo trokken de Israëlieten van Rameses naar Sukkoth, ongeveer
zeshonderdduizend man te voet, mannen alleen, vrouwen en kleine kinderen niet
meegerekend.
38 Ook trok een grote groep van mensen van allerlei herkomst met hen mee, en
kleinvee en runderen, zeer veel vee.
39 Zij bakten ongezuurde koeken van het deeg dat zij uit Egypte meegebracht
hadden, want het was niet gezuurd, omdat zij uit Egypte waren verdreven en niet
hadden kunnen wachten, en ook geen proviand voor zich hadden klaargemaakt.
40 De verblijfsduur van de Israëlieten, de tijd dat zij in Egypte gewoond hadden,
was vierhonderddertig jaar.
41 En het gebeurde na verloop van vierhonderddertig jaar, op deze zelfde dag
gebeurde het: alle legers van YAHUVEH zijn uit het land Egypte vertrokken.
42 Een nacht van waken was dit voor YAHUVEH om hen uit het land Egypte te leiden.
Daarom is dit een nacht ter ere van YAHUVEH: een waken voor alle Israëlieten, al
hun generaties door.
43 En YAHUVEH zei tegen Mozes en Aäron: Dit is de verordening voor het Pascha:
geen enkele vreemdeling mag ervan eten.
44 Maar elke slaaf die u van iemand met geld gekocht hebt, mag ervan eten, zodra
u hem besneden hebt.
45 Geen vreemdeling en dagloner mag ervan eten.
46 In één huis moet het gegeten worden. U mag van het vlees niets uit het huis
naar buiten brengen, en u mag er geen been van breken.
47 Heel de gemeenschap van Israël moet dit doen.
48 Als er nu een vreemdeling bij u verblijft en als die voor YAHUVEH het Pascha
wil houden, laat dan al wie mannelijk is bij hem, besneden worden. Dan mag hij
naar voren komen om het Pascha te houden, en zal hij zijn als een ingezetene van
het land. Niemand echter die onbesneden is, mag ervan eten.
49 Eén wet is er voor de ingezetene en voor de vreemdeling die te midden van u
verblijft.
50 Alle Israëlieten deden zoals YAHUVEH Mozes en Aäron geboden had, zo deden zij.
51 En het gebeurde op deze zelfde dag dat YAHUVEH de Israëlieten uit het land
Egypte leidde, ingedeeld naar hun legereenheden.