Shabbat Shalom!
Welkom bij Tzav / Gebod
- de Torah lezing van deze week.


Leviticus 6: 1-8: 36

1 YAHUVEH sprak tot Mozes:
2 Wanneer een persoon zondigt en trouwbreuk pleegt tegen YAHUVEH, doordat hij tegenover zijn naaste ontkent dat hem iets in bewaring gegeven of ter hand gesteld is, of dat hij iets geroofd heeft, of zijn naaste iets met geweld afgeperst heeft,
3 of een verloren voorwerp gevonden heeft, en hij ontkent dat en legt een valse eed af over één ding van alles wat een mens kan doen om zich daarmee te bezondigen,
4 dan moet het zó zijn – omdat hij gezondigd heeft en schuldig bevonden is – dat hij het geroofde, dat hij wegroofde, terugbrengt, of het afgeperste, dat hij met geweld afhandig maakte, of het in bewaring gegevene, dat hem in bewaring gegeven was, of het verloren voorwerp, dat hij gevonden had,
5 of alles waarover hij een valse eed afgelegd heeft. Daarvan moet hij de volle waarde vergoeden en er nog een vijfde deel aan toevoegen. Hij moet het geven aan degene die het toebehoorde, op de dag dat hij zijn schuldoffer brengt.
6 Hij moet zijn schuldoffer voor YAHUVEH naar de priester brengen, een ram zonder enig gebrek uit het kleinvee, tegen een door u bepaalde waarde, als schuldoffer.
7 Zo moet de priester verzoening voor hem doen voor het aangezicht van YAHUVEH, en het zal hem vergeven worden ten aanzien van welke zaak dan ook waaraan hij zich schuldig heeft gemaakt.
8 YAHUVEH sprak tot Mozes:
9 Gebied Aäron en zijn zonen: Dit is de wet voor het brandoffer. Het brandoffer zelf moet de hele nacht tot de morgen op de vuurhaard van het altaar blijven, en het vuur van het altaar moet erop blijven branden.
10 De priester moet dan zijn linnen kleed aandoen en een linnen broek over zijn lichaam aantrekken. Vervolgens moet hij de as nemen, als het vuur het brandoffer op het altaar verteerd heeft, en die naast het altaar leggen.
11 Dan moet hij zijn kleding uittrekken en andere kleren aantrekken, en de as buiten het kamp naar een reine plaats brengen.
12 En het vuur op het altaar moet daarop blijven branden; het mag niet uitgeblust worden. De priester moet er elke morgen hout op aansteken, daarop het brandoffer schikken en het vet van de dankoffers erop in rook laten opgaan.
13 Het vuur moet voortdurend op het altaar blijven branden, het mag niet uitgeblust worden.
14 Dit nu is de wet voor het graanoffer. Een van de zonen van Aäron moet het voor het aangezicht van YAHUVEH aanbieden, vóór het altaar.
15 Dan moet hij er een handvol van nemen, dus een deel van de meelbloem van het graanoffer, een deel van de bijbehorende olie en van al de wierook die bij het graanoffer hoort. Vervolgens moet hij het op het altaar in rook laten opgaan. Het is een aangename geur tot een gedachtenis voor YAHUVEH.
16 Wat er nu van overblijft, mogen Aäron en zijn zonen eten. Het moet ongezuurd gegeten worden op de heilige plaats. In de voorhof van de tent van ontmoeting moeten zij dat eten.
17 Het mag niet met zuurdeeg gebakken worden. Het is hun aandeel, dat Ik hun gegeven heb van Mijn vuuroffers. Het is allerheiligst, zoals het zondoffer en zoals het schuldoffer.
18 Al wie mannelijk is onder de kinderen van Aäron moet het eten. Het is een eeuwige verordening, al uw generaties door, met betrekking tot de vuuroffers van YAHUVEH. Ieder die het aanraakt, wordt erdoor geheiligd.
19 YAHUVEH sprak tot Mozes:
20 Dit is de offergave van Aäron en zijn zonen, die zij aan YAHUVEH moeten aanbieden op de dag dat hij gezalfd wordt: het tiende deel van een efa meelbloem als een voortdurend graanoffer. 's Morgens de ene helft ervan, en 's avonds de andere helft ervan.
21 Het moet op een bakplaat met olie gemengd bereid worden. U moet het door elkaar gemengd aanbieden. De gebakken broden moet u in stukken als graanoffer brengen, als een aangename geur voor YAHUVEH.
22 En de priester die uit zijn zonen in zijn plaats de gezalfde zal zijn, moet dit doen. Het is een eeuwige verordening. Het moet voor YAHUVEH geheel en al in rook opgaan.
23 Zo moet het met elk graanoffer van de priester geheel en al zijn. Er mag niet van gegeten worden.
24 YAHUVEH sprak tot Mozes:
25 Spreek tot Aäron en zijn zonen en zeg: Dit is de wet voor het zondoffer. Op de plaats waar het brandoffer geslacht wordt, zal het zondoffer voor het aangezicht van YAHUVEH geslacht worden. Het is allerheiligst.
26 De priester die het als zondoffer offert, moet het ook eten. Op de heilige plaats moet het gegeten worden, in de voorhof van de tent van ontmoeting.
27 Ieder die het vlees ervan aanraakt, wordt erdoor geheiligd. En als een deel van het bloed ervan op de kleding spat, moet u datgene waarop hij het gespat heeft, op een heilige plaats wassen.
28 En de aarden pot waarin het gekookt is, moet stukgebroken worden. Maar als het in een koperen pot gekookt is, moet het geschuurd en met water afgespoeld worden.
29 Al wie mannelijk is onder de priesters mag het eten. Het is allerheiligst.
30 Maar men mag geen zondoffer eten waarvan een deel van het bloed in de tent van ontmoeting gebracht wordt om in het heiligdom verzoening te doen. Het moet in het vuur verbrand worden.


7

1 Dit nu is de wet voor het schuldoffer. Het is allerheiligst.
2 Op de plaats waar men het brandoffer slacht, moet men ook het schuldoffer slachten. Men moet het bloed ervan rondom op het altaar sprenkelen.
3 Daarvan moet men al zijn vet aanbieden, de staart en het vet dat de ingewanden bedekt;
4 en ook de beide nieren met het vet dat eraan vastzit, tegen de lendenen aan, en het net over de lever, dat men tegelijk met de nieren moet verwijderen.
5 De priester moet die vervolgens op het altaar in rook laten opgaan als een vuuroffer voor YAHUVEH. Het is een schuldoffer.
6 Al wie mannelijk is onder de priesters mag het eten; op een heilige plaats moet het gegeten worden. Het is allerheiligst.
7 Zoals het zondoffer is, zo ook het schuldoffer; er is één wet voor. Het is voor de priester die daarmee verzoening gedaan heeft.
8 En de priester die iemands brandoffer aanbiedt, voor die priester is de huid van het brandoffer dat hij aangeboden heeft.
9 En elk graanoffer dat in de oven gebakken wordt, en alles wat in de pan en op de bakplaat wordt bereid, is voor de priester die het aanbiedt.
10 Maar elk graanoffer dat met olie is gemengd of droog is, is voor alle zonen van Aäron, zowel voor de een als voor de ander.
11 Dit nu is de wet voor het dankoffer dat men aan YAHUVEH moet aanbieden.
12 Als iemand het als lofoffer aanbiedt, dan moet hij naast het lofoffer ongezuurde koeken aanbieden, met olie gemengd, ongezuurde platte koeken met olie bestreken en koeken van door elkaar gemengd meelbloem met olie gemengd.
13 Bij de koeken moet hij als zijn offergave gezuurd brood aanbieden, samen met zijn lof- en dankoffer.
14 En van elke offergave moet hij één koek als een hefoffer aan YAHUVEH aanbieden. Het is voor de priester die het bloed van het dankoffer sprenkelt.
15 En het vlees van het lof- en dankoffer moet gegeten worden op de dag dat hij het aanbiedt. Men mag niets ervan tot de volgende morgen overlaten.
16 Maar als het slachtoffer dat hij aanbiedt, een gelofteoffer of een vrijwillige gave is, dan moet dat gegeten worden op de dag dat hij zijn offer aanbiedt; en wat ervan overblijft, mag ook de volgende dag gegeten worden.
17 Wat er dan nog van het vlees van het slachtoffer overgebleven is, moet op de derde dag in het vuur verbrand worden,
18 want als er op de derde dag ook maar een deel van het vlees van zijn dankoffer gegeten wordt, dan komt het hem die het aangeboden heeft, niet ten goede; het wordt hem niet toegerekend. Het is onrein vlees: de persoon die daarvan eet, moet zijn ongerechtigheid dragen.
19 Ook het vlees dat met iets onreins in aanraking is gekomen, mag niet gegeten worden. Het moet in het vuur verbrand worden. Maar wat het andere vlees betreft, ieder die rein is, mag dat vlees eten.
20 De persoon echter die vlees eet van het dankoffer, dat voor YAHUVEH is, terwijl hij onrein is, die persoon moet van zijn volksgenoten worden afgesneden.
21 En wanneer een persoon met iets onreins in aanraking komt, zoals de onreinheid van een mens, of onreine dieren of een of ander onrein en afschuwelijk iets, en toch eet van het vlees van het dankoffer, dat voor YAHUVEH is, dan moet die persoon van zijn volksgenoten worden afgesneden.
22 YAHUVEH sprak tot Mozes:
23 Spreek tot de Israëlieten en zeg: U mag totaal geen vet eten van een rund, een schaap of een geit.
24 Het vet van een dood dier of het vet van een verscheurd dier mag voor allerlei werk gebruikt worden, maar u mag het beslist niet eten.
25 Voorzeker, al wie het vet eet van het stuk vee waarvan men YAHUVEH een vuuroffer aanbiedt, de persoon die dit gegeten heeft, moet van zijn volksgenoten worden afgesneden.
26 Ook mag u in al uw woongebieden totaal geen bloed eten, niet van vogels en ook niet van vee.
27 Iedere persoon die ook maar iets van bloed eet, die persoon moet van zijn volksgenoten worden afgesneden.
28 YAHUVEH sprak tot Mozes:
29 Spreek tot de Israëlieten en zeg: Wie zijn dankoffer YAHUVEH aanbiedt, moet een deel van zijn dankoffer als zijn offergave aan YAHUVEH brengen.
30 Eigenhandig moet hij de vuuroffers van YAHUVEH brengen. Het vet aan het borststuk moet hij met dat borststuk brengen om het als een beweegoffer voor het aangezicht van YAHUVEH te bewegen.
31 De priester moet vervolgens het vet op het altaar in rook laten opgaan, maar het borststuk is voor Aäron en zijn zonen.
32 Van uw dankoffers moet u ook de rechter achterbout als een hefoffer aan de priester geven.
33 Wie van Aärons zonen het bloed van het dankoffer en het vet aanbiedt, voor hém is de rechter achterbout bestemd.
34 Want het borststuk van het beweegoffer en de achterbout van het hefoffer heb Ik van de Israëlieten uit hun dankoffers genomen, en Ik geef die van de kant van de Israëlieten aan de priester Aäron en aan zijn zonen, als een eeuwige verordening.
35 Dit is het gewijde deel van Aäron en het gewijde deel van zijn zonen uit de vuuroffers van YAHUVEH, op de dag dat hij hen naderbij liet komen om YAHUVEH als priester te dienen.
36 Dit gebood YAHUVEH hun te geven van de kant van de Israëlieten, op de dag dat Hij hen zalfde. Laat het een eeuwige verordening zijn, al hun generaties door.
37 Dit is de wet voor het brandoffer, het graanoffer, het zondoffer, het schuldoffer, het wijdingsoffer en het dankoffer,
38 die YAHUVEH Mozes gebood op de berg Sinaï, op de dag dat Hij de Israëlieten gebood om hun offergaven voor YAHUVEH in de woestijn Sinaï aan te bieden.

8

1 YAHUVEH sprak tot Mozes:
2 Neem Aäron en met hem zijn zonen, de kleding en de zalfolie, de jonge stier van het zondoffer, de twee rammen en de mand met de ongezuurde broden,
3 en roep heel de gemeenschap bijeen bij de ingang van de tent van ontmoeting.
4 Toen deed Mozes wat YAHUVEH hem geboden had, en de gemeenschap werd bijeengeroepen bij de ingang van de tent van ontmoeting.
5 En Mozes zei tegen de gemeenschap: Dit is het woord dat de YAHUVEH geboden heeft te doen.
6 Daarna liet Mozes Aäron en zijn zonen naar voren komen, en waste hen met het water.
7 Ook deed hij hem het onderkleed aan, bond hem de gordel om en trok hem het bovenkleed aan. Verder deed hij hem de efod aan, maakte die vast met de kunstige band van de efod, en bond hem die om.
8 Vervolgens bevestigde hij de borsttas erop, en deed de urim en de tummim in de borsttas.
9 Daarna zette hij de tulband op zijn hoofd, en bevestigde aan de voorkant van de tulband de gouden plaat, de heilige diadeem, zoals YAHUVEH Mozes geboden had.
10 Toen nam Mozes de zalfolie en zalfde de tabernakel met alles wat daarin was, en heiligde ze.
11 Hij sprenkelde daarvan zeven keer op het altaar, en zalfde het altaar met alle bijbehorende voorwerpen, het wasvat en het bijbehorende voetstuk, om dat alles te heiligen.
12 Vervolgens goot hij van de zalfolie op het hoofd van Aäron, en hij zalfde hem om hem te heiligen.
13 Daarna liet Mozes de zonen van Aäron naderbij komen. Hij deed hun onderkleren aan, bond hun een gordel om en wikkelde hun hoofddoeken om, zoals YAHUVEH Mozes geboden had.
14 Toen liet hij de jonge stier van het zondoffer naar voren brengen. En Aäron met zijn zonen legden hun handen op de kop van de jonge stier van het zondoffer,
15 en men slachtte hem. Mozes nam toen het bloed en streek dat met zijn vinger rondom aan de hoorns van het altaar, en reinigde zo het altaar van zonde. Vervolgens goot hij het bloed uit aan de voet van het altaar. Zo heiligde hij het om er verzoening voor te doen.
16 Hij nam ook al het vet dat aan de ingewanden vastzit, het net over de lever en de beide nieren met hun vet. En Mozes liet het in rook opgaan op het altaar.
17 Maar de jonge stier, zijn huid, zijn vlees en zijn mest verbrandde hij buiten het kamp met vuur, zoals YAHUVEH Mozes geboden had.
18 Daarna liet hij de ram van het brandoffer naderbij komen, en Aäron met zijn zonen legden hun handen op de kop van de ram.
19 Men slachtte hem, en Mozes sprenkelde het bloed rondom op het altaar.
20 Hij verdeelde de ram in zijn stukken, en Mozes liet de kop, de stukken en het vet in rook opgaan,
21 maar de ingewanden en de poten waste hij met water. En Mozes liet heel de ram op het altaar in rook opgaan. Het was een brandoffer, als een aangename geur; een vuuroffer was het voor YAHUVEH, zoals YAHUVEH Mozes geboden had.
22 Vervolgens liet hij de andere ram naderbij komen, de ram van het wijdingsoffer. En Aäron met zijn zonen legden hun handen op de kop van de ram.
23 Men slachtte hem, en Mozes nam een deel van zijn bloed, en streek het op de rechteroorlel van Aäron, op de duim van zijn rechterhand en op de grote teen van zijn rechtervoet.
24 Hij liet ook de zonen van Aäron naderbij komen. En Mozes streek een deel van het bloed op hun rechter oorlel, op de duim van hun rechterhand en op de grote teen van hun rechtervoet. Daarna sprenkelde Mozes dat bloed rondom op het altaar.
25 Hij nam het vet, de staart en al het vet dat aan de ingewanden vastzit, het net over de lever, de beide nieren met hun vet, en bovendien de rechter achterbout.
26 Ook nam hij uit de mand met de ongezuurde broden, die voor het aangezicht van YAHUVEH was, één ongezuurde koek, een met olie aangemaakte koek en één platte koek, en hij legde ze op de vetdelen en op de rechter achterbout.
27 Hij legde dat alles in de handen van Aäron en in de handen van zijn zonen, en bewoog die als beweegoffer voor het aangezicht van YAHUVEH.
28 Daarna nam Mozes ze uit hun handen en liet ze in rook opgaan op het altaar, boven op het brandoffer. Het waren wijdingsoffers, als een aangename geur, het was een vuuroffer voor YAHUVEH.
29 Verder nam Mozes het borststuk en bewoog het als beweegoffer voor het aangezicht van YAHUVEH. Van de ram voor het wijdingsoffer was dit voor Mozes bestemd, zoals YAHUVEH Mozes geboden had.
30 Vervolgens nam Mozes van de zalfolie en van het bloed dat op het altaar was, en sprenkelde het op Aäron, op zijn kleding, ook op zijn zonen en op de kleding van zijn zonen. Zo heiligde hij Aäron, zijn kleding, en met hem zijn zonen en de kleding van zijn zonen.
31 Mozes zei tegen Aäron en tegen zijn zonen: Kook het vlees bij de ingang van de tent van ontmoeting en eet het daar mét het brood in de mand van het wijdingsoffer; zoals ik geboden heb toen ik zei: Aäron en zijn zonen moeten dat eten.
32 Maar wat er overblijft van het vlees en het brood, moeten jullie met vuur verbranden.
33 Ook mogen jullie zeven dagen lang niet van de ingang van de tent van ontmoeting weggaan, tot de dag dat de dagen van jullie wijdingsoffer voorbij zijn, want zeven dagen zal jullie wijding duren.
34 Zoals men op deze dag gedaan heeft, zo heeft YAHUVEH geboden te doen om verzoening voor jullie te bewerken.
35 Jullie moeten dan bij de ingang van de tent van ontmoeting blijven, dag en nacht, zeven dagen lang. Jullie moeten de voorschriften van YAHUVEH in acht nemen, opdat jullie niet sterven, want zo is het mij geboden.
36 Aäron en zijn zonen deden al de dingen die YAHUVEH door de dienst van Mozes geboden had.