26
3 Als u in Mijn verordeningen wandelt en Mijn geboden in acht neemt en ze
houdt,
4 dan zal Ik u op zijn tijd regen geven, zodat het land zijn opbrengst zal geven
en de bomen van het veld hun vruchten zullen geven.
5 Dan zal de dorstijd bij u tot de wijnoogst duren, en de wijnoogst zal tot de
zaaitijd duren. U zult uw brood tot verzadiging toe eten en onbezorgd in uw land
wonen.
6 Ik zal vrede in het land geven, zodat u kunt slapen zonder dat iemand u schrik
aanjaagt. Ik zal de wilde dieren uit het land wegdoen en geen zwaard zal meer
door uw land gaan.
7 U zult uw vijanden achtervolgen en zij zullen door het zwaard vóór u
neervallen.
8 Vijf van u zullen er honderd achtervolgen, en honderd van u zullen er
tienduizend achtervolgen. Uw vijanden zullen door het zwaard vóór u neervallen.
9 Ik zal Mij naar u toewenden, u vruchtbaar en talrijk maken en Mijn verbond met
u bevestigen.
10 Terwijl u nog van de oude oogst van het oude jaar eet, kunt u de oude oogst
al wegdoen vanwege de nieuwe.
11 Ik zal Mijn tabernakel in uw midden plaatsen en Mijn ziel zal niet van u
walgen.
12 Ik zal in uw midden wandelen. Ik zal u tot een ELOHIM zijn en u zult Mij tot
een volk zijn.
13 Ik ben YAHUVEH, uw ELOHIM, Die u uit het land van de Egyptenaren geleid heeft,
zodat u niet meer hun slaven bent. Ik heb de stangen van uw juk gebroken en u
rechtop laten gaan.
14 Maar als u niet naar Mij luistert en al deze geboden niet doet,
15 als u Mijn verordeningen verwerpt en als uw ziel van Mijn bepalingen walgt,
zodat u geen enkele van Mijn geboden doet door Mijn verbond te verbreken,
16 dan zal Ik Zelf dit met u doen: Ik zal verschrikking over u brengen, tering
en koorts, die uw ogen doen bezwijken en uw leven doen wegkwijnen. U zult uw
zaad voor niets zaaien, want uw vijanden zullen het opeten.
17 Ik zal Mijn aangezicht tegen u keren, zodat u door uw vijanden verslagen
wordt. Zij die u haten, zullen over u heersen. U zult op de vlucht slaan,
terwijl niemand u achtervolgt.
18 Als u dan ondanks dit alles nog niet naar Mij luistert, dan zal Ik u vanwege
uw zonden zeven keer erger straffen.
19 Ik zal de trots op uw eigen kracht breken. Ik zal uw hemel als ijzer maken en
uw aarde als brons.
20 Uw kracht zal voor niets verbruikt worden, uw land geeft zijn opbrengst niet
en de bomen op het land geven hun vruchten niet.
21 Als u dan tegen Mij blijft ingaan en niet naar Mij wilt luisteren, dan zal Ik
u overeenkomstig uw zonden zeven keer harder slaan.
22 Ik zal de dieren van het veld op u afsturen en die zullen u van kinderen
beroven, uw vee uitroeien en u in aantal zó verminderen, dat uw wegen er
verlaten bij liggen.
23 En als u zich hierdoor nog niet laat bestraffen en tegen Mij blijft ingaan,
24 dan zal Ik Zelf ook tegen u ingaan en zal Ik Zelf u vanwege uw zonden ook
zeven keer harder slaan.
25 Dan breng Ik het zwaard over u, dat de wraak van het verbond voltrekt.
Wanneer u zich dan in uw steden verzamelt, zal Ik de pest in uw midden sturen. U
zult in de hand van de vijand overgegeven worden.
26 Wanneer Ik het u aan brood laat ontbreken, dan zullen tien vrouwen uw brood
in één oven bakken en zij zullen uw brood in afgewogen hoeveelheden moeten
teruggeven. U zult eten, maar niet verzadigd worden.
27 Als u dan hierom nog niet naar Mij luistert en u tegen Mij blijft ingaan,
28 dan zal Ik met grimmigheid tegen u ingaan en zal Ik Zelf u vanwege uw zonden
ook zeven keer erger straffen.
29 U zult dan het vlees van uw eigen zonen eten, en het vlees van uw eigen
dochters zult u eten.
30 Ik zal uw offerhoogten wegvagen en uw wierookaltaren uitroeien. Ik zal uw
dode lichamen op de dode lichamen van uw stinkgoden werpen en Mijn ziel zal van
u walgen.
31 Ik zal van uw steden een puinhoop maken en uw heiligdommen verwoesten. Ik wil
de aangename geur van uw offers niet ruiken.
32 Ik Zelf zal het land verwoesten, zodat uw vijanden die daarin zijn gaan wonen,
zich erover zullen ontzetten.
33 Ik zal u dan onder de heidenvolken verstrooien en Ik zal achter u een zwaard
trekken. Uw land zal een woestenij worden en uw steden een puinhoop.
34 Dan zal het land behagen scheppen in zijn Shabbatsjaren, alle dagen dat het
verwoest ligt en u in het land van uw vijanden bent. Dan zal het land rusten en
zal het behagen scheppen in zijn Shabbatsjaren.
35 Alle dagen dat het verwoest ligt, zal het rusten, omdat het niet rustte
gedurende uw sabbatten, toen u het bewoonde.
36 En wie van u overgebleven zijn, zal Ik in de landen van hun vijanden angst
inboezemen, zodat het geritsel van een opdwarrelend blaadje hen al opjagen zal.
Zij zullen op de vlucht slaan alsof ze voor een zwaard op de vlucht slaan, en
neervallen, terwijl niemand hen opjaagt.
37 Zij zullen over elkaar struikelen alsof ze zich voor een zwaard uit de voeten
maken, terwijl niemand hen opjaagt. U zult geen stand kunnen houden tegen uw
vijanden,
38 maar u zult omkomen onder de heidenvolken en het land van uw vijanden zal u
verslinden.
39 En wie van u overgebleven zijn, zullen vanwege hun ongerechtigheid wegkwijnen
in de landen van uw vijanden. Ja, ook vanwege de ongerechtigheden van hun
vaderen zullen zij met hen wegkwijnen.
40 Wanneer zij hun ongerechtigheid zullen belijden, mét de ongerechtigheid van
hun vaderen, hun trouwbreuk, die zij tegen Mij gepleegd hebben, en ook dat zij
tegen Mij zijn ingegaan
41 – zodat Ik ook Zelf tegen hen inging en hen in het land van hun vijanden
bracht – of wanneer dan hun onbesneden hart vernederd wordt en zij behagen
scheppen in de straf voor hun ongerechtigheid,
42 dan zal Ik denken aan Mijn verbond met Jakob. En ook aan Mijn verbond met
Izak, en ook aan Mijn verbond met Abraham zal Ik denken, en Ik zal denken aan
het land.
43 Terwijl het land door hen verlaten is en behagen schept in zijn sabbatsjaren
– het ligt er immers omwille van hen verlaten bij – hebben zijzelf behagen in de
straf voor hun ongerechtigheid, omdat, ja, omdat zij Mijn bepalingen verwierpen
en hun ziel van Mijn verordeningen walgde.
44 Maar bovendien: wanneer zij in het land van hun vijanden zijn, dan zal Ik hen
niet verwerpen en niet van hen walgen door hen te vernietigen en Mijn verbond
met hen te verbreken, want Ik ben YAHUVEH, hun ELOHIM.
45 Ik zal ter wille van hen denken aan het verbond met de voorouders, die Ik
voor de ogen van de heidenvolken uit het land Egypte geleid heb om hun tot een
ELOHIM te zijn. Ik ben YAHUVEH.
46 Dit zijn de verordeningen, de bepalingen en de wetten die YAHUVEH gegeven
heeft, over de verhouding tussen Hem en de Israëlieten, op de berg Sinaï, door
de dienst van Mozes.
27
1 YAHUVEH sprak tot Mozes:
2 Spreek tot de Israëlieten, en zeg tegen hen: Wanneer iemand een gelofte aflegt,
zullen de personen die aan YAHUVEH gewijd zijn, tegen een door u bepaalde waarde
vrijgekocht worden.
3 Als de door u bepaalde waarde een man van twintig jaar tot zestig jaar betreft,
dan is de door u bepaalde waarde vijftig sikkel zilver, gerekend volgens de
sikkel van het heiligdom.
4 Maar als het een vrouw betreft, is de door u bepaalde waarde dertig sikkel.
5 Is het iemand tussen vijf jaar en twintig jaar, dan is de door u bepaalde
waarde voor een man twintig sikkel en voor een vrouw tien sikkel.
6 Is het een kind van een maand tot vijf jaar, dan is de door u bepaalde waarde
bij een man vijf sikkel zilver en de door u bepaalde waarde bij een vrouw drie
sikkel zilver.
7 En is het iemand van zestig jaar oud of daarboven, is het een man, dan is de
door u bepaalde waarde vijftien sikkel en voor een vrouw tien sikkel.
8 Maar als hij te arm is om de door u bepaalde waarde te betalen, dan moet men
hem vóór de priester plaatsen, zodat de priester zijn waarde kan bepalen.
Overeenkomstig wat voor hem die de gelofte afgelegd heeft, wél binnen handbereik
is, moet de priester zijn waarde bepalen.
9 En als het een dier is dat men als offergave aan YAHUVEH aanbiedt, dan zal
alles wat hij ervan aan YAHUVEH geeft, heilig zijn.
10 Hij mag het niet vervangen of omruilen, een goed voor een slecht dier, of een
slecht voor een goed dier. En als hij toch een dier voor een ander dier omruilt,
dan zal zowel het ene dier als wat daarvoor omgeruild is, heilig zijn.
11 En als het een onrein dier betreft – welk dan ook – dat men niet aan YAHUVEH
als offergave mag aanbieden, dan moet hij het dier vóór de priester plaatsen.
12 Vervolgens moet de priester de waarde ervan bepalen al naargelang het goed of
slecht is. Volgens de door u bepaalde waarde, priester, zo is het.
13 Als hij het toch wil vrijkopen, dan moet hij het vijfde deel ervan aan de
door u bepaalde waarde toevoegen.
14 Wanneer nu iemand zijn huis geheiligd heeft, zodat het heilig is voor
YAHUVEH, dan moet de priester de waarde ervan bepalen, al naargelang het goed of
slecht is. Zoals de priester de waarde ervan bepaald heeft, zo staat het vast.
15 En als hij die het huis geheiligd heeft, het wil vrijkopen, dan moet hij het
vijfde deel van het bedrag van de door u bepaalde waarde eraan toevoegen, en het
zal weer van hem zijn.
16 En als iemand een deel van de akker die hij bezit, aan YAHUVEH geheiligd
heeft, dan moet de door u bepaalde waarde in overeenstemming zijn met het
benodigde zaaigoed ervoor, vijftig sikkel zilver per homer gerstezaad.
17 Als hij zijn akker vanaf het jubeljaar geheiligd heeft, staat het volgens de
door u bepaalde waarde vast.
18 Maar als hij zijn akker na het jubeljaar geheiligd heeft, dan moet de
priester voor hem het bedrag berekenen overeenkomstig de jaren die nog
overgebleven zijn tot het jubeljaar. Dat moet vervolgens van de door u bepaalde
waarde afgetrokken worden.
19 Als hij die de akker geheiligd heeft, die toch wil vrijkopen, dan moet hij
een vijfde deel van het bedrag van de door u bepaalde waarde eraan toevoegen.
Dan is deze weer voor hem.
20 Maar als hij de akker niet vrijkoopt en als hij de akker aan een andere man
verkoopt, dan mag deze niet meer vrijgekocht worden.
21 De akker zal, wanneer deze in het jubeljaar vrijkomt, heilig zijn voor
YAHUVEH, als een met de ban aan Hem gewijde akker. Het bezit ervan komt de
priester toe.
22 Als iemand aan YAHUVEH een akker geheiligd heeft die hij gekocht heeft en die
niet afkomstig is van een akker die hij al in bezit had,
23 dan moet de priester hem het totaalbedrag berekenen van de door u bepaalde
waarde tot het jubeljaar. Hij moet dan op die dag de door u bepaalde waarde
afdragen als heilig voor de HEERE.
24 In het jubeljaar komt de akker weer terug aan hem van wie hij die gekocht
heeft, aan hem die het land in bezit had.
25 Alle door u te bepalen waarden moeten overeenkomstig de sikkel van het
heiligdom zijn. De sikkel is twintig gera waard.
26 Het eerstgeborene echter, dat als eerste voor YAHUVEH onder het vee geboren
wordt, dat mag niemand heiligen. Of het nu een rund is, of een schaap, het is
voor YAHUVEH bestemd.
27 Maar als het van een onrein dier is, moet hij het vrijkopen tegen de door u
bepaalde waarde en het vijfde deel ervan eraan toevoegen. En als het niet
vrijgekocht wordt, dan kan het verkocht YAHUVEH worden tegen de door u bepaalde
waarde.
28 Niets echter van wat iemand door de ban aan YAHUVEH gewijd heeft, van alles
wat hij bezit, van mens of dier, of van de akker die hij bezit, mag verkocht of
vrijgekocht worden. Alles wat door de ban gewijd is, is voor YAHUVEH
allerheiligst.
29 Niets van wat door de ban gewijd is, dat door mensen door de ban gewijd is,
mag vrijgekocht worden. Het moet zeker gedood worden.
30 Alle tienden van het land, zowel van het zaaigoed van het land als van de
vruchten aan de bomen, zijn voor YAHUVEH bestemd. Ze zijn heilig voor YAHUVEH.
31 Maar als iemand toch een deel van zijn tienden vrijkoopt, moet hij het vijfde
deel ervan daaraan toevoegen.
32 En alle tienden van runderen en kleinvee, van alles wat bij de telling onder
de staf doorgaat, het tiende is heilig voor YAHUVEH.
33 Men mag niet onderzoeken of het goed is of slecht, en men mag het niet
omruilen. Als men het toch omruilt, dan is zowel dit dier als wat daarvoor
omgeruild is, heilig. Ze mogen niet vrijgekocht worden.
34 Dit zijn de geboden die YAHUVEH