14
22 Van heel de opbrengst van uw zaad, wat het veld jaar op jaar voortbrengt,
moet u getrouw het tiende deel geven.
23 Voor het aangezicht van YAHUVEH, uw GOD, op de plaats die Hij zal uitkiezen
om Zijn Naam daar te laten wonen, moet u de tienden van uw koren, van uw nieuwe
wijn en van uw olie, en de eerstgeborenen van uw runderen en van uw kleinvee
eten, om YAHUVEH, uw GOD, te leren vrezen, alle dagen.
24 Als de weg voor u te lang is, zodat u dat alles niet kunt meenemen, omdat de
plaats die YAHUVEH, uw GOD, zal uitkiezen om Zijn Naam daar te vestigen, te ver
bij u vandaan is, dan moet u, wanneer YAHUVEH, uw GOD, u gezegend heeft,
25 het te gelde maken, het geld in een buidel doen in uw hand en naar de plaats
gaan die YAHUVEH, uw GOD, zal uitkiezen.
26 Daar moet u dat geld besteden aan alles wat uw ziel verlangt: runderen en
kleinvee, wijn en sterkedrank, ja, alles wat uw ziel maar wenst. Dan kunt u daar
eten voor het aangezicht van YAHUVEH, uw GOD, en u verblijden, u en uw gezin.
27 Daarbij mag u de Leviet die binnen uw poorten is, niet in de steek laten. Hij
heeft immers geen aandeel of erfelijk bezit samen met u.
28 Om de drie jaar moet u alle tienden van uw opbrengst van dat jaar brengen en
opslaan binnen uw poorten.
29 Dan kan de Leviet komen – hij heeft immers geen aandeel of erfelijk bezit
samen met u – en de vreemdeling, de wees en de weduwe die binnen uw poorten zijn,
en kunnen zij eten en verzadigd worden; opdat YAHUVEH, uw GOD, u zegent in al
het werk van uw hand dat u doet.
15
1 Na verloop van zeven jaar moet u kwijtschelding verlenen.
2 Dit nu is wat de kwijtschelding inhoudt: iedere schuldeiser die iets aan zijn
naaste geleend heeft, moet hem dat kwijtschelden. Hij mag van zijn naaste of
zijn broeder geen betaling eisen, aangezien men een kwijtschelding heeft
uitgeroepen voor YAHUVEH.
3 Van een buitenlander mag u betaling eisen, maar wat er van u bij uw broeder
is, moet uw hand kwijtschelden.
4 Overigens hoeft er onder u geen arme te zijn, want YAHUVEH zal u overvloedig
zegenen in het land dat YAHUVEH, uw GOD, u als erfelijk bezit geeft om dat in
bezit te nemen,
5 als u tenminste de stem van YAHUVEH, uw GOD, nauwgezet gehoorzaamt, door al
deze geboden die ik u heden gebied, nauwlettend in acht te nemen.
6 Wanneer YAHUVEH, uw GOD, u gezegend heeft, zoals Hij tot u gesproken heeft,
dan zult u aan vele volken leningen verstrekken, maar zelf zult u niets hoeven
te lenen; en u zult over vele volken heersen, maar over u zullen zij niet
heersen.
7 Maar als er onder u een arme zal zijn, iemand uit uw broeders, binnen een van
uw poorten, in uw land, dat YAHUVEH, uw GOD, u geven zal, dan mag u uw hart niet
verstokken, of uw hand sluiten voor uw broeder die arm is.
8 Integendeel, u moet uw hand wijd voor hem opendoen en hem overvloedig lenen,
genoeg voor wat hem ontbreekt.
9 Wees op uw hoede dat niet de verderfelijke gedachte in uw hart opkomt dat het
zevende jaar, het jaar van de kwijtschelding, naderbij komt – en uw oog boos
wordt jegens uw broeder die arm is en hem niets geeft, en hij over u tot YAHUVEH
roept en er zonde in u is.
10 U moet hem overvloedig geven, en laat uw hart niet verdrietig zijn als u hem
geeft. Want vanwege deze zaak zal YAHUVEH, uw GOD, u zegenen in al uw werk en in
alles wat u ter hand neemt.
11 Want armen zullen binnen uw land nooit ontbreken. Daarom gebied ik u: U moet
uw hand wijd opendoen voor uw broeder, uw onderdrukte en uw arme in uw land.
12 Als uw broeder, een Hebreeuwse man of Hebreeuwse vrouw, aan u verkocht is,
dan zal hij u zes jaar dienen; maar in het zevende jaar moet u hem vrij van u
laten weggaan.
13 En als u hem vrij van u laat weggaan, mag u hem niet met lege handen laten
gaan.
14 U moet hem overvloedig geven van uw kleinvee, uw dorsvloer en uw perskuip;
van dat waarmee YAHUVEH, uw GOD, u gezegend heeft, moet u hem geven.
15 En u moet bedenken dat u een slaaf geweest bent in het land Egypte, en dat
YAHUVEH, uw GOD, u verlost heeft; daarom gebied ik u heden deze zaak.
16 Maar het moet zó zijn, als hij tegen u zegt: Ik wil niet bij u weggaan, omdat
hij u en uw gezin liefheeft, omdat hij het goed bij u heeft,
17 dat u een priem neemt en die door zijn oor en in de deur steekt; dan zal hij
voor altijd uw slaaf zijn. Ook bij uw slavin moet u zo doen.
18 Laat het niet moeilijk zijn in uw ogen als u hem vrij van u laat weggaan,
want hij is een dubbelloons dagloner. Dan zal YAHUVEH, uw GOD, u zegenen in
alles wat u doet.
19 Alle mannelijke eerstgeborenen die bij uw runderen en uw kleinvee geboren
worden, moet u voor YAHUVEH, uw GOD, heiligen. U mag met de eerstgeborene van uw
rund geen arbeid verrichten, en de eerstgeborene van uw kleinvee mag u niet
scheren.
20 Voor het aangezicht van YAHUVEH, uw GOD, moet u het eten, u en uw gezin, jaar
op jaar, op de plaats die YAHUVEH zal uitkiezen.
21 Maar als er een gebrek aan is, als het mank is of blind, of als het enig
ernstig gebrek heeft, mag u het niet aan YAHUVEH, uw GOD, offeren.
22 Binnen uw poorten mag u het eten, of u nu onrein bent of rein, net als bij
een gazelle en een hert.
23 Alleen zijn bloed mag u niet eten; u moet het als water over de aarde
uitgieten.
16
1 Neem de maand Abib in acht en houd het Pascha voor YAHUVEH, uw GOD, want in de
maand Abib heeft YAHUVEH, uw GOD, u in de nacht uit Egypte geleid.
2 Dan moet u voor YAHUVEH, uw GOD, het paaslam slachten, kleinvee en runderen,
op de plaats die YAHUVEH zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen.
3 U mag er niets wat gezuurd is bij eten. Zeven dagen moet u er ongezuurd brood
bij eten, brood van de ellende – want met haast bent u uit het land Egypte
vertrokken – om de dag te gedenken dat u uit het land Egypte trok, alle dagen
van uw leven.
4 Er mag bij u zeven dagen lang geen zuurdeeg gezien worden, in heel uw gebied;
en van het vlees dat u op de avond van de eerste dag slacht, mag niets tot de
morgen overblijven.
5 U mag het paaslam niet slachten binnen een van uw poorten die YAHUVEH, uw GOD,
u geeft.
6 Maar op de plaats die YAHUVEH, uw GOD, zal uitkiezen om Zijn Naam daar te
laten wonen (Jeruzalem), daar moet u het paaslam slachten, in de avond, als de
zon ondergaat, op het tijdstip dat u uit Egypte trok.
7 Dan moet u het koken en eten op de plaats die YAHUVEH, uw GOD, zal uitkiezen.
Daarna, in de morgen, moet u zich omkeren en teruggaan naar uw tenten.
8 Zes dagen moet u ongezuurde broden eten. Op de zevende dag is er een
bijzondere samenkomst voor YAHUVEH, uw GOD; dan mag u geen werk doen.
9 Zeven weken moet u voor uzelf aftellen. U moet de zeven weken beginnen te
tellen vanaf het moment dat men met de sikkel begint te oogsten in het staande
koren.
10 Daarna moet u het Wekenfeest houden voor YAHUVEH, uw GOD. Wat u geven moet,
is een vrijwillige gave van uw hand, naar de mate waarin YAHUVEH, uw GOD, u
zegent.
11 En u moet u verblijden voor het aangezicht van YAHUVEH, uw GOD, u, uw zoon en
uw dochter, uw slaaf en uw slavin, de Leviet die binnen uw poorten is, en de
vreemdeling, de wees en de weduwe die in uw midden zijn, op de plaats die
YAHUVEH, uw GOD, zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen.
12 En u moet gedenken dat u een slaaf geweest bent in Egypte en deze
verordeningen in acht nemen en houden.
13 Het Loofhuttenfeest moet u zeven dagen houden, als u de oogst van uw
dorsvloer en van uw perskuip hebt ingezameld.
14 Verblijd u op uw feest, u, uw zoon en uw dochter, uw slaaf en uw slavin, en
de Leviet, de vreemdeling, de wees en de weduwe die binnen uw poorten zijn.
YAHUVEH
15 Zeven dagen moet u het feest vieren voor YAHUVEH, uw GOD, op de plaats die
YAHUVEH zal uitkiezen. Want YAHUVEH, uw GOD, zal u zegenen in heel uw opbrengst
en in al het werk van uw handen; daarom moet u werkelijk blij zijn.
16 Drie keer per jaar moet alles wat mannelijk is onder u, verschijnen voor het
aangezicht van YAHUVEH, uw GOD, op de plaats die Hij zal uitkiezen: op het Feest
van de ongezuurde broden, op het Wekenfeest en op het Loofhuttenfeest. Men mag
echter niet met lege handen voor het aangezicht van YAHUVEH verschijnen,
17 maar ieder naar de gave van zijn hand met de zegen van YAHUVEH, uw GOD, die
Hij u gegeven heeft.
Numeri 29:35-30:1
35 Op de achtste dag moet u een bijzondere samenkomst houden; geen enkel
dienstwerk mag u dan doen.
36 U moet als vuuroffer een brandoffer aanbieden, als een aangename geur voor
YAHUVEH: één jonge stier, één ram en zeven lammeren van een jaar oud, zonder
enig gebrek,
37 en het bijbehorende graanoffer en de bijbehorende plengoffers bij de jonge
stier, bij de ram en bij de lammeren, overeenkomstig hun aantal, volgens de
bepaling;
38 en als zondoffer één bok, naast het voortdurende brandoffer, het bijbehorende
graanoffer en het bijbehorende plengoffer.
39 Deze dingen moet u voor YAHUVEH doen op uw feestdagen, naast uw geloften en
de vrijwillige gaven bij uw brandoffers, bij uw graanoffers, bij uw plengoffers
en bij uw dankoffers.
40 En Mozes zei dit tegen de Israëlieten, overeenkomstig alles wat YAHUVEH aan
Mozes geboden had.
30
1 Mozes sprak tot de hoofden van de stammen van de Israëlieten: Dit is de zaak
die YAHUVEH geboden heeft: