Shabbat Shalom!
Welkom bij Ki Tisa / Wanneer U Neemt
- de Profetische lezing van deze week.
Profetie 27, 102, 122;
Exodus 30:11-34:35;
Ezechiël 36:16-38;
Markus 9:1-10;
Ezechiël 36:16-38;
136
16Het woord van YAHUVEH kwam tot mij:
17Mensenkind, toen het huis van Israël in hun land woonde, toen verontreinigden
zij dat met hun weg en met hun daden. Hun weg was voor Mijn aangezicht als de
onreinheid van een afgezonderde vrouw.
18Toen stortte Ik Mijn grimmigheid over hen uit omwille van het bloed dat zij in
het land vergoten hadden, en vanwege hun stinkgoden waarmee zij het
verontreinigd hadden.
19Ik verstrooide hen onder de heidenvolken en zij werden verspreid over de
landen. Ik heb hen geoordeeld overeenkomstig hun weg en overeenkomstig hun daden.
20Toen zij aankwamen bij de heidenvolken waarheen zij gegaan waren, ontheiligden
zij Mijn heilige Naam, omdat men van hen zei: Deze mensen zijn het volk van
YAHUVEH en toch zijn zij uit Zijn land vertrokken.
21Maar Ik spaarde hen vanwege Mijn heilige Naam. Het huis van Israël had die
ontheiligd onder de heidenvolken waarheen zij gegaan waren.
22Zeg daarom tegen het huis van Israël: Zo zegt DE HEERE YAHUVEH: Ik doe het
niet om u, huis van Israël, maar om Mijn heilige Naam, die u ontheiligd hebt
onder de heidenvolken waarheen u gegaan bent.
23Ik zal Mijn grote Naam heiligen, die onder de heidenvolken ontheiligd is, die
u in hun midden ontheiligd hebt. Dan zullen de heidenvolken weten dat Ik YAHUVEH
ben, spreekt de HEERE YAHUVEH, als Ik in u voor hun ogen geheiligd word.
24Ik zal u uit de heidenvolken halen en u uit alle landen bijeenbrengen. Dan zal
Ik u naar uw land brengen.
25Ik zal rein water op u sprenkelen en u zult rein worden. Van al uw onreinheden
en van al uw stinkgoden zal Ik u reinigen.
26Dan zal Ik u een nieuw hart geven en een nieuwe geest in uw binnenste geven.
Ik zal het hart van steen uit uw lichaam wegnemen en u een hart van vlees geven.
27Ik zal Mijn Geest in uw binnenste geven. Ik zal maken dat u in Mijn
verordeningen wandelt en dat u Mijn bepalingen in acht neemt en ze houdt.
28U zult wonen in het land dat Ik uw vaderen gegeven heb, u zult een volk voor
Mij zijn en Ík zal een God voor u zijn.
29Ik zal u verlossen van al uw onreinheden. Ik zal roepen tegen het koren en Ik
zal het veel doen worden: Ik zal u geen hongersnood opleggen.
30Ik zal de vrucht van de bomen en de opbrengst van het veld vermeerderen, zodat
u onder de heidenvolken de smaad van de hongersnood niet meer ontvangt.
31U zult zich uw slechte wegen en uw daden die niet goed waren, Ezech.
16:61,63herinneren. U zult Ezech. 6:9; 20:43walgen van uzelf om uw
ongerechtigheden en om uw gruweldaden.
32Ik doe het niet omwille van u, spreekt de HEERE YAHUVEH, laat dat u bekend
zijn. Schaam u en word te schande vanwege uw wegen, huis van Israël.
33Zo zegt de HEERE YAHUVEH: Op de dag dat Ik u reinig van al uw ongerechtigheden,
zal Ik de steden doen bewonen en zullen de puinhopen herbouwd worden.
34Het verwoeste land zal bewerkt worden, in plaats van een woestenij te zijn
voor de ogen van ieder die erdoorheen trekt.
35Zij zullen zeggen: Dit land, dat verwoest was, is als de hof van Jes. 51:3;
Ezech. 28:13Eden geworden. De steden die verwoest lagen, verwoest en afgebroken,
zijn versterkt en bewoond.
36Dan zullen de heidenvolken die om u heen overgebleven zijn, weten dat Ik,
YAHUVEH, Zelf herbouw wat afgebroken is en beplant wat verwoest is. Ezech.
17:24; 22:14; 37:14Ík, YAHUVEH, heb gesproken en Ik zal het doen.
37Zo zegt de HEERE YAHUVEH: Opnieuw zal Ik hierom door het huis van Israël
gevraagd worden om dit voor hen te doen. Ik zal hen even talrijk aan mensen
maken als aan schapen.
38Als met de geheiligde schapen, als met de schapen van Jeruzalem op hun vaste
feestdagen, zo vol zullen de verwoeste steden worden met kudden mensen. Dan
zullen zij weten dat Ik YAHUVEH ben.
Markus 9:1-10
1En Hij (YAHUSHUA) zei tegen hen: Voorwaar, Ik zeg u dat er sommigen zijn van
hen die hier staan, die de dood niet zullen proeven voordat zij gezien zullen
hebben dat het Koninkrijk van God met kracht gekomen is.
2En na zes dagen nam YAHUSHUA Petrus en Jakobus en Johannes met Zich mee en
bracht hen apart op een hoge berg, alleen hen; en Hij werd voor hun ogen van
gedaante veranderd.
3En Zijn kleren werden blinkend, zeer wit, als sneeuw, zo wit als geen
wolbewerker op aarde ze kan maken.
4En aan hen verscheen Elia met Mozes en zij spraken met YAHUSHUA.
5En Petrus antwoordde en zei tegen YAHUSHUA: Rabbi, het is goed dat wij hier
zijn; en laten wij drie tenten maken, voor U één en voor Mozes één en voor Elia
één.
6Hij wist namelijk niet wat hij zei, want zij waren zeer bevreesd.
7En er kwam een wolk, die hen overschaduwde, en uit de wolk kwam een stem, die
zei: Dit is Mijn geliefde Zoon, luister naar Hem!
8En plotseling, terwijl zij om zich heen keken, zagen zij niemand meer bij zich
dan YAHUSHUA alleen.
9En toen zij van de berg afdaalden, gebood Hij hun dat zij niemand vertellen
zouden wat zij gezien hadden, voordat de Zoon des mensen uit de doden zou zijn
opgestaan.
10En zij hielden dit woord vast en stelden onder elkaar de vraag wat dat was,
uit de doden opstaan.