Shabbat Shalom!
Welkom bij Yitro / Jethro
- de Profetische lezing van deze week.


Profetie 8, 79, 87;
Exodus 18:1-20:23;
Jesaja 6:1-7:6, 9:5-6;
Mattheüs 19:16-26;

Jesaja 6:1-7:6, 9:5-6; (9: 4-5 in de HSV)

6

1 In het jaar dat koning Uzzia stierf, zag ik YAHUVEH zitten op een hoge en verheven troon, en de zomen van Zijn gewaad vulden de tempel.
2 Serafs stonden boven Hem. Ieder had zes vleugels: met twee bedekte ieder zijn gezicht, met twee bedekte hij zijn voeten, en met twee vloog hij.
3 De een riep tot de ander: Heilig, heilig, heilig is YAHUVEH van de legermachten; heel de aarde is vol van Zijn heerlijkheid!
4 De deurpinnen in de drempels schudden door de stem van hem die riep, en het huis vulde zich met rook.
5 Toen zei ik: Wee mij, want ik verga! Ik ben immers een man met onreine lippen en woon te midden van een volk met onreine lippen. Mijn ogen hebben namelijk de Koning, YAHUVEH van de legermachten, gezien.
6 Maar een van de serafs vloog naar mij toe, en hij had een gloeiende kool in zijn hand, die hij met een tang van het altaar had genomen.
7 Daarmee raakte hij mijn mond aan en zei: Zie, deze heeft uw lippen aangeraakt. Zo is uw misdaad van u geweken en uw zonde verzoend.
8 Daarna hoorde ik de stem van YAHUVEH. Hij zei: Wie zal Ik zenden? Wie zal er voor Ons gaan? Toen zei ik: Zie, hier ben ik, zend mij.
9 Toen zei Hij: Ga en zeg tegen dit volk: Luister voortdurend, maar u zult het niet begrijpen. Zie voortdurend, maar u zult het niet opmerken.
10 Maak het hart van dit volk vet, en maak hun oren zwaar, en sluit hun ogen; anders zullen zij met hun ogen zien, en met hun oren horen, en met hun hart begrijpen en zich bekeren, en zal Hij hen genezen. (Matth 13:13-15)
11 Toen zei ik: Hoelang, YAHUVEH? Hij zei: Totdat de steden verwoest zijn, zodat er geen inwoner meer is, en de huizen, zodat er geen mens meer in is, en het land verworden is tot een woestenij.
12 Want YAHUVEH zal de mensen ver weg doen gaan, en de verlatenheid in het midden van het land zal groot zijn.
13 Al zal daarin nog een tiende deel over zijn, het zal weer verwoest worden. Maar zoals van de eik en de haageik na het omhakken een stronk overblijft, zal hun stronk een heilig zaad zijn.
Jesaja 7
1 Het gebeurde in de dagen van Achaz, de zoon van Jotham, de zoon van Uzzia, de koning van Juda, dat Rezin, de koning van Syrië, met Pekah, de zoon van Remalia, de koning van Israël, optrok naar Jeruzalem om er oorlog tegen te voeren, maar hij was niet in staat er de overwinning op te behalen.
2 Toen het huis van David verteld werd: Syrië is neergestreken op Efraïm, beefde zijn hart en het hart van zijn volk, zoals de bomen in het woud beven voor de wind.
3 En YAHUVEH zei tegen Jesaja: Ga nu op weg, Achaz tegemoet, u en uw zoon Sjear-Jasjub, naar het einde van de waterloop van de bovenvijver, bij de weg naar het Blekersveld.
4 Zeg dan tegen hem: Beheers uzelf, blijf rustig, wees niet bevreesd, laat uw hart niet week worden voor die twee rokende stukken brandhout, voor de brandende toorn van Rezin en Syrië, en van de zoon van Remalia.
5 Syrië heeft immers kwaad tegen u beraamd, samen met Efraïm en de zoon van Remalia, door te zeggen:
6 Laten wij oprukken tegen Juda, het in angst laten verkeren, het onder ons verdelen en de zoon van Tabeal er als koning over aanstellen in het midden van haar.

Jesaja 9

4 Ja, elke laars, stampend met gedreun, iedere soldatenmantel, gewenteld in bloed, zal verbrand worden, voedsel voor het vuur.
5 Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op Zijn schouder. En men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raadsman, Sterke El, Vader der eeuwigheid, Vredevorst.

Mattheüs 19:16-26;

16 En zie, er kwam iemand naar Hem toe en die zei tegen Hem: Goede Meester, wat voor goeds moet ik doen om het eeuwige leven te hebben?
17 Hij zei tegen hem: Waarom noemt u Mij goed? Niemand is goed behalve Eén, namelijk YAHUVEH. Maar wilt u tot het leven ingaan, neem dan de geboden in acht.
18 Hij zei tegen Hem: Welke? YAHUSHUA zei: U zult niet doden; u zult geen overspel plegen; u zult niet stelen; u zult geen vals getuigenis afleggen;
19 eer uw vader en moeder; en: u zult uw naaste liefhebben als uzelf. (Ex. 20:12-16; Lev. 19:18; Deut. 5:16-20)
20 De jongeman zei tegen Hem: Al deze dingen heb ik in acht genomen van mijn jeugd af; wat ontbreekt mij nog?
21 YAHUSHUA zei tegen hem: Als u volmaakt wilt zijn, ga dan heen, verkoop wat u hebt, en geef het aan de armen, en u zult een schat hebben in de hemel; en kom dan en volg Mij.
22 Toen de jongeman dit woord gehoord had, ging hij bedroefd weg, want hij had veel bezittingen.
23 YAHUSHUA zei tegen Zijn discipelen: Voorwaar, Ik zeg u dat een rijke moeilijk het Koninkrijk der hemelen kan binnengaan.
24 Nogmaals zeg Ik u: Het is gemakkelijker dat een kameel door het oog van een naald gaat, dan dat een rijke het Koninkrijk van YAHUVEH binnengaat.
25 Toen Zijn discipelen dit hoorden, stonden zij versteld en zeiden: Wie kan dan zalig worden?
26 Maar YAHUSHUA keek hen aan en zei tegen hen: Bij de mensen is dat onmogelijk, maar bij YAHUVEH zijn alle dingen mogelijk.