Shabbat Shalom!
Welkom bij Shemini / Achtste
- de Profetische lezing van deze week.


Profetie 46, 112, 151;
Leviticus 9:1-11:47;
2 Samuël 6:1-7:17;
Mattheüs 3:11-17;

2 Samuël 6:1-7:17;

6

1 Daarna verzamelde David opnieuw de beste van alle mannen in Israël, dertigduizend.
2 David stond op en ging op weg met al het volk dat bij hem was, vanuit Baälim-Juda, om vandaar de ark van Elohim op te halen, de ark waarbij de Naam wordt aangeroepen: de Naam van YAHUVEH van de legermachten, Die daarop troont, tussen de cherubs.
3 Zij vervoerden de ark van Elohim op een nieuwe wagen. Ze haalden hem uit het huis van Abinadab, dat op de heuvel lag, en Uzza en Ahio, zonen van Abinadab, leidden de nieuwe wagen.
4 Zij haalden de wagen uit het huis van Abinadab, dat op de heuvel lag, met de ark van Elohim, en Ahio liep voor de ark uit.
5 David en het hele huis van Israël huppelden voor het aangezicht van YAHUVEH, met allerlei muziekinstrumenten van cipressenhout, met harpen, met luiten, met tamboerijnen, met rinkelbellen en met cimbalen.
6 Maar toen zij bij de dorsvloer van Nachon kwamen, strekte Uzza zijn hand uit naar de ark van Elohim en greep die, omdat de runderen struikelden.
7 Toen ontbrandde de toorn van YAHUVEH tegen Uzza, en Elohim strafte hem daar om deze onbedachtzaamheid, en hij stierf daar bij de ark van ELOHIM.
8 David ontstak in woede, omdat YAHUVEH een bres in Uzza had geslagen, en hij noemde die plaats Perez-Uzza, tot op deze dag.
9 David was op die dag bevreesd voor YAHUVEH en zei: Hoe moet de ark van YAHUVEH bij mij komen?
10 David wilde de ark van YAHUVEH niet bij zich laten komen in de stad van David, maar David liet hem uitwijken naar het huis van Obed-Edom, de Gethiet.
11 Zo bleef de ark van YAHUVEH in het huis van Obed-Edom, de Gethiet, drie maanden lang, en YAHUVEH zegende Obed-Edom en heel zijn huis.
12 Koning David werd de boodschap gebracht: YAHUVEH heeft het gezin van Obed-Edom en al wat hij heeft, gezegend vanwege de ark van Elohim. Toen ging David op weg en bracht de ark van Elohim met blijdschap vanuit het huis van Obed-Edom over naar de stad van David.
13 En het gebeurde, nadat de dragers van de ark van YAHUVEH zes stappen gedaan hadden, dat hij een rund en een gemest kalf offerde.
14 David huppelde uit alle macht voor het aangezicht van YAHUVEH; en David was gekleed in een linnen priesterhemd.
15 Zo brachten David en heel het huis van Israël de ark van YAHUVEH over, met gejuich en met bazuingeschal.
16 En het gebeurde, toen de ark van YAHUVEH in de stad van David kwam, dat Michal, de dochter van Saul, door het venster naar beneden keek. Toen zij koning David zag springen en huppelen voor het aangezicht van YAHUVEH, verachtte zij hem in haar hart.
17 Toen zij de ark van YAHUVEH de stad binnenbrachten, zetten zij die op zijn plaats, midden in de tent die David ervoor gespannen had. En David bracht brandoffers voor het aangezicht van YAHUVEH, en dankoffers.
18 Toen David klaar was met het brengen van het brandoffer en de dankoffers, zegende hij het volk in de Naam van YAHUVEH van de legermachten.
19 Hij deelde aan heel het volk, aan heel de menigte van Israël, van de man tot de vrouw toe, aan ieder één broodkoek, één klomp dadels en één rozijnenkoek uit. Toen ging al het volk zijns weegs, ieder naar zijn huis.
20 Toen David terugkwam om zijn gezin te zegenen, kwam Michal, de dochter van Saul, naar buiten, David tegemoet en zei: Wat zal de koning van Israël vandaag geëerd zijn, die zich vandaag voor de ogen van de slavinnen van zijn dienaren heeft uitgekleed, zoals een leegloper zich schaamteloos uitkleedt!
21 Maar David zei tegen Michal: Voor het aangezicht van YAHUVEH, Die mij uitgekozen heeft boven jouw vader en boven heel zijn huis door mij aan te stellen als een vorst over het volk van YAHUVEH, over Israël, ja, voor het aangezicht van YAHUVEH heb ik gehuppeld!
22 En ik zal mij nog geringer gedragen dan dit en nederig zijn in eigen oog, maar met de slavinnen over wie je sprak, met hen zal ik geëerd worden.
23 Michal nu, de dochter van Saul, kreeg geen kind tot op de dag van haar dood.

2 Samuel 7


1 En het gebeurde, toen de koning in zijn huis zat, en YAHUVEH hem rust gegeven had van al zijn vijanden van rondom,
2 dat de koning tegen de profeet Nathan zei: Zie toch, ik verblijf in een huis van cederhout, terwijl de ark van Elohim te midden van tentdoek verblijft.
3 Nathan zei tegen de koning: Ga uw gang, doe al wat in uw hart is, want YAHUVEH is met u.
4 Maar in die nacht gebeurde het dat het woord van YAHUVEH tot Nathan kwam:
5 Ga en zeg tegen Mijn dienaar, tegen David: Zo zegt YAHUVEH: Zou ú voor Mij een huis bouwen, voor Mij om in te wonen?
6 Ik heb immers niet in een huis gewoond, van de dag af dat Ik de Israëlieten uit Egypte deed optrekken tot deze dag toe, maar Ik ben in een tent, in een tabernakel rondgetrokken.
7 Heb Ik ooit, overal waar Ik met al de Israëlieten rondtrok, een woord gesproken tot een van de stammen van Israël, die Ik bevolen had Mijn volk Israël te weiden: Waarom bouwt u voor Mij geen huis van cederhout?
8 Nu dan, dit moet u tegen Mijn dienaar zeggen, tegen David: Zo zegt YAHUVEH van de legermachten: Ik heb u van de schaapskooi vandaan gehaald, van achter het kleinvee, om een leider over Mijn volk te zijn, over Israël.
9 Ik was met u overal waar u heen ging, en heb al uw vijanden voor uw ogen uitgeroeid. Ik heb een grote naam voor u gemaakt, zoals de naam van de groten die op aarde zijn.
10 Ik heb aan Mijn volk, aan Israël, een plaats toegewezen en het daar geplant, zodat het in zijn eigen gebied woont en niet meer heen en weer gedreven wordt. En onrechtvaardige mensen zullen het niet meer verdrukken zoals vroeger,
11 en sinds de dag waarop Ik richters aangesteld heb over Mijn volk Israël. Maar Ik heb u rust gegeven van al uw vijanden. Ook maakt YAHUVEH u bekend dat YAHUVEH voor ú een huis zal maken.
12 Wanneer uw dagen voorbij zijn en u met uw vaderen ontslapen bent, zal Ik uw nakomeling na u, die uit uw lichaam voortkomt, doen opstaan en Ik zal zijn koningschap bevestigen.
13 Die zal voor Mijn Naam een huis bouwen, en Ik zal de troon van zijn koningschap voor eeuwig bevestigen.
14 Ík zal hem tot een Vader zijn, en híj zal Mij tot een zoon zijn, wat wil zeggen: als hij zich misdraagt, zal Ik hem terechtwijzen met een stok als van mensen en met slagen als van mensenkinderen.
15 Maar Mijn goedertierenheid zal van hem niet wijken, zoals Ik die deed wijken van Saul, die Ik voor uw ogen weggenomen heb.
16 Uw huis en uw koningschap zullen voor uw ogen voor eeuwig vaststaan, uw troon zal voor eeuwig zeker zijn.
17 Overeenkomstig al deze woorden en heel dit visioen, zo sprak Nathan tot David.

Mattheüs 3:11-17;

11Ik doop u wel met water tot bekering, maar Hij Die na mij komt, is sterker dan ik; ik ben het niet waard Hem Zijn sandalen na te dragen. Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur.
12 Zijn wan is in Zijn hand en Hij zal Zijn dorsvloer grondig reinigen en Zijn tarwe in de schuur verzamelen en Hij zal het kaf met onuitblusbaar vuur verbranden.
13 Toen kwam YAHUSHUA van Galilea naar de Jordaan, naar Johannes, om door hem gedoopt te worden.
14 Maar Johannes wilde Hem hiervan weerhouden en zei: Ik heb het nodig door U gedoopt te worden, en komt U naar mij?
15 Maar YAHUSHUA antwoordde hem en zei: Laat het nu gebeuren, want op deze wijze past het ons alle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij het Hem toe.
16 En nadat YAHUSHUA gedoopt was, kwam Hij meteen op uit het water; en zie, de hemelen werden voor Hem geopend, en Hij zag de Geest van YAHUVEH als een duif neerdalen en op Zich komen.
17 En zie, een stem uit de hemelen zei: Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb!