Shabbat Shalom!
Welkom bij Devarim / Woorden
- de Profetische lezing van deze week.
Profetie 67, 73, 80;
Deuteronomium 1:1-3:22;
Jesaja 1:1-27;
Mattheüs 24:1-22;
Jesaja 1:1-27;
1
1 Het visioen van Jesaja, de zoon van Amoz, dat hij gezien heeft over Juda en
Jeruzalem, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia, koningen van Juda.
2 Luister, hemel, neem ter ore, aarde! Want YAHUVEH spreekt: Ik heb kinderen
grootgebracht en doen opgroeien, maar zíj zijn tegen Mij in opstand gekomen.
3 Een rund kent zijn bezitter en een ezel de kribbe van zijn eigenaar, maar
Israël heeft geen kennis,
Mijn volk heeft geen inzicht.
4 Wee het zondige volk, volk van zware ongerechtigheid, nageslacht van
kwaaddoeners, kinderen die verderf aanrichten! Zij hebben YAHUVEH verlaten, de
Heilige van Israël verworpen, zij zijn vervreemd, van achter Hem vandaan.
5 Waarom wilt u nog meer geslagen worden? U gaat gewoon door met uw afvalligheid.
Heel het hoofd is ziek, en heel het hart is afgemat.
6 Vanaf de voetzool tot het hoofd toe is er geen gezonde plek aan: wonden en
striemen en gapende wonden, niet uitgedrukt, niet verbonden, en niet met olie
verzacht.
7 Uw land is een woestenij, uw steden zijn met vuur verbrand, uw bouwland – voor
uw ogen eten vreemden het op; het is een woestenij, als door vreemden
ondersteboven gekeerd.
8 De dochter van Sion is overgebleven als een hutje in een wijngaard, als een
nachthutje op een komkommerveld, als een belegerde stad.
9 Als YAHUVEH van de legermachten ons niet een gering aantal ontkomenen had
overgelaten, als Sodom zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomorra gelijk
geworden zijn.
10 Hoor het woord van YAHUVEH, leiders van Sodom! Neem de wet van onze Elohim
ter ore, volk van Gomorra!
11 Waartoe dienen voor Mij uw vele offers? zegt YAHUVEH. Ik heb genoeg van de
brandoffers van rammen en het vet van gemest vee; en in het bloed van jonge
stieren, lammeren of bokken vind Ik geen vreugde.
12 Wanneer u komt om voor Mijn aangezicht te verschijnen – wie heeft dit van uw
hand gevraagd, dit platlopen van Mijn voorhoven?
13 Breng niet langer nutteloze offers. Het reukwerk is Mij een gruwel.
Nieuwemaansdag en sabbat, het bijeenroepen van samenkomsten: Ik verdraag het
niet; het is onrecht, zelfs de bijzondere samenkomsten.
14 Uw nieuwemaansdagen, uw feestdagen haat Ik met heel Mijn ziel; ze zijn Mij
tot last; Ik ben het moe om ze te dragen.
15 En wanneer u uw handen uitspreidt, verberg Ik Mijn ogen voor u; ook wanneer u
uw gebed vermeerdert, luister Ik niet: uw handen zitten vol bloed.
16 Was u, reinig u! Doe uw slechte daden van voor Mijn ogen weg! Houd op met
kwaad doen,
17 leer goed te doen, zoek het recht! Help de verdrukte, doe de wees recht,
bepleit de rechtszaak van de weduwe!
18 Kom nu, laten wij samen een rechtszaak voeren, zegt YAHUVEH. Al waren uw
zonden als scharlaken, ze zullen wit worden als sneeuw; al waren ze rood als
karmozijn, ze zullen worden als witte wol.
19 Als u gewillig bent en luistert, zult u het goede van het land eten,
20 maar als u weigert en ongehoorzaam bent, zult u door het zwaard gegeten
worden; want de mond van YAHUVEH heeft gesproken.
21 Hoe is de trouwe stad tot een hoer geworden! Vol recht was zij, gerechtigheid
overnachtte in haar, maar nu – moordenaars!
22 Uw zilver is tot schuim geworden, uw wijn is vermengd met water.
23 Uw vorsten zijn opstandig en metgezellen van dieven. Ieder van hen houdt van
geschenken, zij jagen wederdiensten na. De wees doen zij geen recht, en de
rechtszaak van de weduwe raakt hen niet.
24 Daarom spreekt de Meester, YAHUVEH van de legermachten, de Machtige van
Israël: Wee u! Ik zal troost halen bij Mijn tegenstanders, Ik zal Mij wreken op
Mijn vijanden.
25 Ik zal Mijn hand tegen u keren, Ik zal uw schuim als met loog uitzuiveren en
Ik zal al uw tin wegnemen.
26 Ik zal uw rechters teruggeven als vroeger, en uw raadslieden als in het
begin. Daarna zult u genoemd worden: stad van de gerechtigheid, trouwe stad.
27 Sion zal door recht verlost worden, en wie van haar zich bekeren, door
gerechtigheid.
Mattheüs 24:1-22;
1 En YAHUSHUA ging weg en vertrok uit de tempel; en Zijn discipelen kwamen naar
Hem toe om Hem op de gebouwen van de tempel te wijzen.
2 YAHUSHUA antwoordde en zei tegen hen: Ziet u dit alles? Voorwaar, Ik zeg u:
hier zal niet één steen op de andere steen gelaten worden die niet afgebroken
zal worden.
3 Toen Hij op de Olijfberg zat, gingen de discipelen naar Hem toe toen zij
alleen waren, en zeiden: Zeg ons, wanneer zullen deze dingen gebeuren? En wat is
het teken van Uw komst en van de voleinding van de wereld?
4 En YAHUSHUA antwoordde en zei tegen hen: Pas op dat niemand u misleidt.
5 Want velen zullen komen onder Mijn Naam en zeggen: Ik ben de Messias; en zij
zullen velen misleiden.
6 U zult horen van oorlogen en geruchten van oorlogen; pas op, word niet
verschrikt, want al die dingen moeten gebeuren, maar het is nog niet het einde.
7 Want het ene volk zal tegen het andere volk opstaan, en het ene koninkrijk
tegen het andere koninkrijk; en er zullen hongersnoden zijn en besmettelijke
ziekten en aardbevingen in verscheidene plaatsen.
8 Maar al die dingen zijn nog maar een begin van de weeën.
9 Dan zullen zij u overleveren aan verdrukking en u doden, en u zult door alle
volken gehaat worden omwille van Mijn Naam.
10 En dan zullen er velen struikelen en zij zullen elkaar overleveren en elkaar
haten.
11 En er zullen veel valse profeten opstaan en die zullen er velen misleiden.
12 En doordat de wetteloosheid zal toenemen, zal de liefde van velen verkillen.
13 Maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden.
14 En dit Evangelie van het Koninkrijk zal in heel de wereld gepredikt worden
tot een getuigenis voor alle volken; en dan zal het einde komen.
15 Wanneer u dan de gruwel van de verwoesting, waarover gesproken is door de
profeet Daniël, zult zien staan op de heilige plaats – laat hij die het leest,
daarop letten! –
16 laten dan zij die in Judea zijn, vluchten naar de bergen.
17 Wie op het dak is, moet niet naar beneden gaan om iets uit zijn huis te halen,
18 en wie op de akker is, moet niet terugkeren naar wat hij achterliet om zijn
kleren te halen.
19 Maar wee de zwangeren en de zogenden in die dagen!
20 En bid dat uw vlucht niet zal plaatsvinden in de winter en ook niet op een
sabbat.
21 Want dan zal er een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is vanaf
het begin van de wereld, tot nu toe, en zoals er ook nooit meer zijn zal.
22 En als die dagen niet ingekort werden, zou er geen vlees behouden worden;
maar ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen ingekort worden.