Shabbat Shalom!
Welkom bij Ki Tetze/ Wanneer U Uitgaat
- de Torah lezing van deze week.


Profetie 23, 48, 113;
Deuteronomium 21:10-25:19;
Jesaja 54:1-10;
1 Korinthe 5:1-5;

Deuteronomium 21:10-25:19;

21

10 Wanneer u ten strijde trekt tegen uw vijanden, en YAHUVEH, uw ELOHIM, geeft hen in uw hand, zodat u hen als gevangenen wegvoert,
11 en u ziet onder de gevangenen een vrouw die mooi van gestalte is, en u vat liefde voor haar op en u neemt haar voor uzelf tot vrouw,
12 dan moet u haar uw huis binnenbrengen. Zij moet vervolgens haar hoofd kaalscheren, haar nagels knippen
13 en de kleren van haar gevangenschap uittrekken. Zij moet in uw huis gaan wonen en een maand lang haar vader en haar moeder bewenen. Daarna mag u bij haar komen en haar man zijn, en zij zal u tot vrouw zijn.
14 En als zij u niet meer genegen is, moet het zó zijn dat u haar laat gaan naar haar ziel. U mag haar in geen geval voor geld verkopen of haar als slavin behandelen, want u hebt haar al vernederd.
15 Wanneer een man twee vrouwen heeft, de een geliefd en de ander gehaat, en zowel de geliefde als de minder geliefde baren zonen bij hem, en de eerstgeboren zoon is van de minder geliefde, (Mk 10:1-10)
16 dan moet het op de dag dat hij zijn zonen laat erven wat hij heeft zó zijn dat hij het erfdeel van de eerstgeborene niet aan de zoon van de geliefde geeft, in plaats van de zoon van de minder geliefde, die de eerstgeborene is.
17 Voorzeker, hij moet de eerstgeborene, de zoon van de minder geliefde, erkennen door hem het dubbele deel te geven van alles wat bij hem aangetroffen wordt. Hij is immers de eerste vrucht van zijn mannelijkheid, hij heeft het eerstgeboorterecht.
18 Wanneer iemand een opstandige, ongehoorzame zoon heeft die niet naar de stem van zijn vader en naar de stem van zijn moeder luistert, en hij, ook als zij hem gestraft hebben, niet naar hen luistert,
19 moeten zijn vader en zijn moeder hem grijpen en naar buiten brengen, naar de oudsten van zijn stad, naar de poort van zijn woonplaats.
20 Zij moeten tegen de oudsten van zijn stad zeggen: Deze zoon van ons is opstandig en ongehoorzaam, hij luistert niet naar onze stem, hij gaat zich te buiten en is een dronkaard.
21 Dan moeten alle mannen van zijn stad hem met stenen stenigen, zodat hij sterft. Zo moet u het kwaad uit uw midden wegdoen. Laat heel Israël het horen en bevreesd zijn.
22 Verder, wanneer iemand een zonde begaan heeft waarop de doodstraf staat, en hij gedood wordt, en u hem aan een paal hangt,
23 dan mag zijn dode lichaam niet aan de paal overnachten, maar moet u hem beslist diezelfde dag nog begraven. Een gehangene is namelijk door ELOHIM vervloekt. U mag uw land, dat YAHUVEH, uw ELOHIM, u als erfelijk bezit geeft, niet onrein maken.

*~Deuteronomium hoofdstuk 22 ~*


1 U mag niet het rund of het schaap van uw broeder zien als ze afgedwaald zijn, en u vervolgens aan uw plicht onttrekken. U moet ze beslist naar uw broeder terugbrengen.
2 En als uw broeder niet dicht bij u woont, of als u hem niet kent, dan moet u het binnen in uw huis brengen, zodat het bij u is totdat uw broeder het zoekt en u het hem terug kunt geven.
3 Zo moet u ook doen met zijn ezel, zo moet u doen met zijn kleren, ja, zo moet u doen met elk verloren voorwerp van uw broeder, dat hij verloren heeft en u vindt; u mag zich niet aan uw plicht onttrekken.
4 U mag niet de ezel van uw broeder of zijn rund zien als die onderweg gevallen is, en u vervolgens aan uw plicht onttrekken. U moet die beslist samen met hem overeind helpen.
5 De voorwerpen van een man mogen niet door een vrouw gedragen worden, en een man mag geen vrouwenkleding aantrekken, want ieder die dat doet, is voor YAHUVEH, uw ELOHIM, een gruwel.
6 Wanneer u onderweg een vogelnest tegenkomt, in welke boom dan ook of op de grond, met jongen of eieren, en de moeder zit op de jongen of op de eieren, dan mag u met de jongen niet ook de moeder meenemen.
7 U moet de moeder zeker vrijlaten, maar de jongen mag u voor uzelf meenemen, opdat het u goed zal gaan en u uw dagen zult verlengen.
8 Wanneer u een nieuw huis bouwt, moet u op uw dak een borstwering maken, zodat u geen bloedschuld op uw huis laadt, wanneer iemand eraf valt.
9 U mag uw wijngaard niet met twee soorten zaad inzaaien; anders wordt de volle opbrengst van het zaad dat u gezaaid hebt, en de opbrengst van de wijngaard geheiligd.
10 U mag niet ploegen met een rund en een ezel tegelijk.
11 U mag geen kleding van twee soorten stof aantrekken, van wol en linnen tegelijk.
12 Aan de vier hoeken van het bovenkleed waarin u zich hult, moet u voor uzelf kwastjes maken.
13 Wanneer een man een vrouw neemt, bij haar komt, en vervolgens een afkeer van haar krijgt,
14 en als hij haar dan allerlei dingen ten laste legt, haar een slechte naam bezorgt, en zegt: Deze vrouw heb ik tot vrouw genomen, maar toen ik tot haar naderde, ontdekte ik dat ze geen maagd meer was,
15 dan moeten de vader van dit meisje en haar moeder het bewijs van de maagdelijkheid van het meisje meenemen en naar de oudsten van de stad brengen, naar de poort.
16 De vader van het meisje moet dan tegen de oudsten zeggen: Ik heb mijn dochter aan deze man tot vrouw gegeven, maar hij heeft een afkeer van haar gekregen.
17 En zie, hij heeft haar allerlei dingen ten laste gelegd door te zeggen: Ik heb ontdekt dat uw dochter geen maagd meer was. Maar dit is het bewijs van de maagdelijkheid van mijn dochter. Vervolgens moeten zij het kleed voor de oudsten van de stad uitspreiden.
18 Dan moeten de oudsten van die stad die man meenemen en hem straffen.
19 Ze moeten hem een boete van honderd zilverstukken opleggen en die aan de vader van het meisje geven, omdat hij een maagd uit Israël een slechte naam heeft bezorgd. Verder zal zij hem tot vrouw blijven; hij mag haar al zijn dagen niet wegsturen.
20 Maar als dit woord waar is, als ontdekt wordt dat het meisje geen maagd meer was,
21 dan moeten zij het meisje naar buiten brengen, naar de deur van het huis van haar vader, en de mannen van haar stad moeten haar met stenen stenigen, zodat zij sterft, want zij heeft een schandelijke daad in Israël begaan door hoererij te bedrijven in het huis van haar vader. Zo moet u het kwaad uit uw midden wegdoen.
22 Wanneer ergens een man aangetroffen wordt terwijl hij met een vrouw slaapt die met een andere man getrouwd is, dan moeten zij beiden sterven, de man die met de vrouw geslapen heeft, en de vrouw. Zo moet u het kwaad uit Israël wegdoen.
23 Wanneer een meisje nog maagd is, maar wel in ondertrouw met een man, en een andere man treft haar binnen de stad aan en slaapt met haar,
24 dan moet u hen beiden naar buiten brengen, naar de poort van die stad, en moet u hen met stenen stenigen, zodat zij sterven; het meisje vanwege het feit dat zij binnen de stad niet om hulp geroepen heeft, en de man vanwege het feit dat hij de vrouw van zijn naaste vernederd heeft. Zo moet u het kwaad uit uw midden wegdoen.
25 Maar als de man het ondertrouwde meisje in het open veld aantreft, en de man haar vastgrijpt en met haar slaapt, dan moet alleen de man die met haar geslapen heeft, sterven.
26 Het meisje mag u niets doen, want het meisje heeft geen zonde begaan die de dood verdient. Deze zaak komt immers overeen met het geval dat een man zijn naaste aanvalt en deze om het leven brengt.
27 Hij trof haar namelijk aan in het open veld, en het ondertrouwde meisje riep, maar er was niemand die haar verloste.
28 Wanneer een man een meisje aantreft, een maagd die niet in ondertrouw is, en hij grijpt haar en slaapt met haar, en zij worden ontdekt,
29 dan moet de man die met haar geslapen heeft, aan de vader van het meisje vijftig zilverstukken geven, en zij zal hem tot vrouw zijn, omdat hij haar vernederd heeft. Hij mag haar al zijn dagen niet wegsturen.
30 Een man mag de vrouw van zijn vader niet tot vrouw nemen, en hij mag het kleed van zijn vader niet openslaan.

*~Deuteronomium hoofdstuk 23 ~*


1 Iemand die door kneuzing aan het geslachtsdeel gewond is of van wie het geslachtsdeel is afgesneden, mag niet in de gemeente van YAHUVEH komen.
2 Een bastaard mag niet in de gemeente van YAHUVEH komen; zelfs zijn nakomelingen van de tiende generatie mogen niet in de gemeente van YAHUVEH komen.
3 Een Ammoniet of Moabiet mag niet in de gemeente van YAHUVEH komen; zelfs hun nakomelingen van de tiende generatie mogen tot in eeuwigheid niet in de gemeente van YAHUVEH komen,
4 vanwege het feit dat zij u onderweg niet met brood en water tegemoetgekomen zijn toen u uit Egypte wegtrok; en omdat hij Bileam, de zoon van Beor, uit Pethor in Mesopotamië, tegen u ingehuurd heeft om u te vervloeken.
5 YAHUVEH, uw ELOHIM, echter wilde niet naar Bileam luisteren, maar YAHUVEH, uw ELOHIM, heeft de vloek voor u in een zegen veranderd, omdat YAHUVEH, uw ELOHIM, u liefhad.
6 U mag de vrede en het goede voor hen niet zoeken, al uw dagen, tot in eeuwigheid.
7 U mag van de Edomiet geen afschuw hebben, want hij is uw broeder. U mag van de Egyptenaar geen afschuw hebben, want u bent een vreemdeling geweest in zijn land.
8 Wat de kinderen betreft die bij hen geboren worden: de derde generatie mag in de gemeente van YAHUVEH komen.
9 Wanneer het leger uittrekt tegen uw vijanden, moet u op uw hoede zijn voor elke kwalijke zaak.
10 Wanneer er onder u iemand is die niet rein is door iets wat 's nachts per ongeluk is gebeurd, dan moet hij buiten het kamp gaan. Hij mag niet binnen het kamp komen.
11 En tegen het vallen van de avond moet het zó zijn dat hij zich met water wast; en als de zon ondergegaan is, mag hij weer binnen het kamp komen.
12 U moet ook een plaats hebben buiten het kamp. Daar moet u naartoe gaan, buiten het kamp.
13 U moet bij uw uitrusting ook een schepje hebben, en het moet zó zijn dat u daarmee een gat graaft wanneer u buiten het kamp gaat zitten. Daarna moet u zich omkeren en uw uitwerpselen bedekken.
14 Want YAHUVEH, uw ELOHIM, wandelt binnen uw kamp om u te redden en uw vijanden voor uw aangezicht over te geven. Daarom moet uw kamp heilig zijn, opdat Hij niet iets schandelijks bij u ziet en Zich van achter u afkeert.
15 U mag een slaaf die bij zijn meester wegloopt en bij u redding zoekt, niet aan zijn meester uitleveren.
16 Hij mag bij u blijven, in uw midden, in de plaats die hij uitkiest, binnen een van uw poorten, waar hij het goed heeft. U mag hem niet uitbuiten.
17 Er mag onder de dochters van Israël geen hoer zijn; en er mag geen schandknaap zijn onder de zonen van Israël.
18 U mag geen hoerenloon of hondengeld in het huis van YAHUVEH, uw ELOHIM, brengen ter inlossing van welke gelofte dan ook, want die zijn beide een gruwel voor YAHUVEH, uw ELOHIM.
19 U mag van uw broeder geen rente vragen: rente over geld, rente over voedsel of rente over enig ding waarover men rente betaalt.
20 Van de buitenlander mag u rente vragen, maar van uw broeder mag u geen rente vragen, opdat YAHUVEH, uw ELOHIM, u zegent in alles wat u ter hand neemt in het land waar u naartoe gaat om het in bezit te nemen.
21 Wanneer u YAHUVEH, uw ELOHIM, een gelofte gedaan hebt, mag u niet aarzelen die na te komen, want YAHUVEH, uw ELOHIM, zal dat zeker van u eisen, en dan zou er zonde in u zijn.
22 Maar als u ervan afziet een gelofte te doen, is er geen zonde in u.
23 Wat er over uw lippen komt, moet u houden en doen, net als wanneer u YAHUVEH, uw ELOHIM, een vrijwillige gave beloofd hebt, iets wat u met uw eigen mond gesproken hebt.
24 Wanneer u in de wijngaard van uw naaste komt, mag u druiven eten naar hartenlust, tot verzadiging toe; maar u mag niets in uw tas doen.
25 Wanneer u in het staande koren van uw naaste komt, mag u met uw hand aren plukken; maar u mag niet de sikkel slaan in het staande koren van uw naaste.

*~Deuteronomium hoofdstuk 24 ~*


1 Wanneer een man een vrouw genomen heeft en met haar getrouwd is, en het gebeurt dat zij geen genade meer vindt in zijn ogen, omdat hij iets schandelijks aan haar gevonden heeft, en hij haar een echtscheidingsbrief schrijft, die in haar hand geeft en haar uit zijn huis wegstuurt,
2 en als zij dan uit zijn huis vertrekt, weggaat en de vrouw van een andere man wordt,
3 en die laatste man ook een afkeer van haar krijgt, haar een echtscheidingsbrief schrijft, die in haar hand geeft en haar uit zijn huis wegstuurt, of als die laatste man, die haar voor zichzelf tot vrouw genomen heeft, sterft,
4 dan mag haar eerste man, die haar heeft weggestuurd, haar niet terugnemen om hem tot vrouw te zijn, nu zij onrein geworden is; want dat is voor het aangezicht van YAHUVEH een gruwel. U mag geen zonde brengen over het land dat YAHUVEH, uw ELOHIM, u als erfelijk bezit geeft.
5 Wanneer een man een nieuwe vrouw genomen heeft, mag hij niet met het leger uittrekken, en mag men hem geen enkele verplichting opleggen. Een jaar lang zal hij vrij zijn ten behoeve van zijn huis zodat hij zijn vrouw, die hij genomen heeft, kan verblijden.
6 Men mag een handmolen of een bovenste molensteen niet in onderpand nemen, want dan neemt men een leven in onderpand.
7 Wanneer er iemand ontdekt wordt die iemand van zijn broeders, een van de Israëlieten, ontvoert en hem als slaaf behandelt en hem verkoopt, dan moet de ontvoerder sterven. Zo moet u het kwaad uit uw midden wegdoen.
8 Wees op uw hoede voor de ziekte van de melaatsheid door bijzonder nauwlettend te handelen overeenkomstig alles wat de Levitische priesters u leren. U moet nauwlettend handelen zoals ik hun geboden heb.
9 Denk aan wat YAHUVEH, uw ELOHIM, onderweg met Mirjam gedaan heeft, toen u uit Egypte trok.
10 Wanneer u aan uw naaste iets geleend hebt, dan mag u zijn huis niet binnengaan om zijn onderpand mee te nemen.
11 U moet buiten blijven staan en de man aan wie u iets geleend hebt, moet het onderpand naar u toe brengen, naar buiten.
12 En als het een arme man is, mag u niet in diens onderpand gaan slapen,
13 maar u moet hem het onderpand zeker teruggeven als de zon ondergaat, zodat hij in zijn kleed kan gaan slapen, en hij u zegent. Dat zal u tot gerechtigheid zijn voor het aangezicht van YAHUVEH, uw ELOHIM.
14 U mag de arme en behoeftige dagloner, iemand van uw broeders of van de vreemdelingen die in uw land binnen uw poorten is, niet onderdrukken.
15 Op dezelfde dag moet u hem zijn loon geven; de zon mag er niet over ondergaan, want hij is arm en hij verlangt ernaar. Laat hij niet vanwege u YAHUVEH hoeven aanroepen, want dan zal er zonde in u zijn.
16 De vaders mogen niet ter dood gebracht worden om de kinderen, en de kinderen mogen niet ter dood gebracht worden om de vaders. Ieder zal alleen om zijn eigen zonde ter dood gebracht worden.
17 U mag het recht van de vreemdeling en de wees niet buigen, en u mag het kleed van een weduwe niet in onderpand nemen,
18 maar u moet eraan denken dat u slaaf geweest bent in Egypte, en dat YAHUVEH, uw ELOHIM, u vandaar verlost heeft. Daarom gebied ik u dit te doen.
19 Wanneer u de oogst op uw akker hebt binnengehaald, en u bent een schoof op de akker vergeten, dan mag u niet teruggaan om die op te halen. Hij is voor de vreemdeling, de wees en de weduwe. Dan zal YAHUVEH, uw ELOHIM, u zegenen in al het werk van uw handen.
20 Wanneer u uw olijven afslaat, mag u de takken daarna niet nauwkeurig afzoeken. Het is voor de vreemdeling, de wees en de weduwe.
21 Wanneer u uw wijngaard leeggeplukt hebt, mag u hem daarna niet nauwkeurig nalopen. Het is voor de vreemdeling, de wees en de weduwe.
22 U moet eraan denken dat u slaaf geweest bent in het land Egypte. Daarom gebied ik u dit te doen.

*~Deuteronomium hoofdstuk 25 ~*


1 Wanneer er tussen mannen onenigheid is en zij voor het gerecht komen en men over hen rechtspreekt, dan moet men de rechtvaardige rechtvaardig verklaren en de schuldige schuldig verklaren.
2 En als de schuldige tot stokslagen is veroordeeld, moet het zó zijn dat de rechter hem op de grond laat leggen en hem voor zijn ogen de slagen laat geven die in aantal overeenkomen met zijn onrechtvaardige daad.
3 Veertig slagen mag hij hem laten geven; hij mag er niets aan toevoegen, omdat uw broeder anders, als hij hem boven deze nog meer slagen zou laten geven, voor uw ogen verachtelijk zou worden.
4 Een rund mag u niet muilkorven als hij aan het dorsen is.
5 Wanneer broers bij elkaar wonen en een van hen sterft zonder dat hij een zoon heeft, dan mag de vrouw van de gestorvene niet de vrouw van een vreemde man buiten de familie worden. Haar zwager moet bij haar komen en haar voor zichzelf tot vrouw nemen, en zo zijn zwagerplicht tegenover haar vervullen.
6 En het moet zó zijn dat het eerste kind dat zij baart, op naam van zijn gestorven broer zal staan, zodat diens naam niet uit Israël wordt uitgewist.
7 Maar als deze man niet genegen is zijn schoonzuster tot vrouw te nemen, dan moet zijn schoonzuster naar de poort gaan, naar de oudsten, en zeggen: Mijn zwager weigert een naam voor zijn broer in Israël in stand te houden. Hij wil zijn zwagerplicht tegenover mij niet vervullen.
8 Dan moeten de oudsten van zijn stad hem roepen en tot hem spreken; blijft hij bij zijn standpunt en zegt hij: Ik ben niet genegen haar tot vrouw te nemen,
9 dan moet zijn schoonzuster voor de ogen van de oudsten naar hem toe gaan, zijn schoen van zijn voet trekken, hem in het gezicht spuwen, en daarbij het woord nemen en zeggen: Zo wordt met de man gedaan die het gezin van zijn broer niet wil bouwen.
10 En zijn naam zal in Israël luiden: Het huis van hem bij wie de schoen is uitgetrokken.
11 Wanneer mannen met elkaar vechten en de vrouw van de een naderbij komt om haar man te bevrijden uit de hand van degene die hem slaat, en zij haar hand uitsteekt en hem bij zijn geslachtsdelen grijpt,
12 dan moet u haar hand afhakken. Laat uw oog haar niet ontzien!
13 U mag niet twee verschillende weegstenen in uw zak hebben, een grote en een kleine.
14 U mag in uw huis niet twee verschillende efa's hebben, een grote en een kleine.
15 U moet een zuivere en rechtmatige weegsteen hebben, u moet een zuivere en rechtmatige efa hebben, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat YAHUVEH, uw ELOHIM, u geeft.
16 Want iedereen die dat doet, iedereen die onrecht doet, is voor YAHUVEH, uw ELOHIM, een gruwel.
17 Denk aan wat Amalek u onderweg aangedaan heeft, toen u uit Egypte wegtrok:
18 hij ontmoette u onderweg en overviel bij u in de achterhoede alle zwakken achter u, terwijl u moe en uitgeput was; en hij vreesde ELOHIM niet.
19 Als YAHUVEH, uw ELOHIM, u rust gegeven heeft van al uw vijanden van rondom, in het land dat YAHUVEH, uw ELOHIM, u als erfelijk bezit geeft om dat in bezit te nemen, moet het zó zijn dat u de gedachtenis aan Amalek van onder de hemel uitwist. Vergeet het niet!