Shabbat Shalom!
Welkom bij Sheni Shel Shavu'ot
- de Profetische lezing van deze week.
Profetie 85, 89, 150;
Exodus 19:1-20:22; Numeri 28:26-31
Ezechiël 1:1-28; 3:12 ;
Handelingen 2:1-47
Ezechiël 1:1-28; 3:12 ;
1
1 In het dertigste jaar, in de vierde maand, op de vijfde van de maand, toen
ik te midden van de ballingen aan de rivier de Kebar was, gebeurde het dat de
hemel geopend werd en ik visioenen van Elohim kreeg te zien.
2 Op de vijfde van de maand – het was het vijfde jaar van de ballingschap van
koning Jojachin –
3 kwam het woord van YAHUVEH uitdrukkelijk tot Ezechiël, de zoon van Buzi, de
priester, in het land van de Chaldeeën bij de rivier de Kebar, en de hand van
YAHUVEH was daar op hem.
4 Toen zag ik, en zie, een stormwind kwam uit het noorden, een grote wolk,
flitsend vuur en een lichtglans eromheen. En uit het midden ervan kwam iets als
de schittering van edelmetaal, uit het midden van het vuur.
5 Uit het midden daarvan kwam een gedaante van vier levende wezens. Dit was hun
uiterlijk: zij hadden de gedaante van een mens.
6 Ieder afzonderlijk had vier gezichten en ieder afzonderlijk van hen had vier
vleugels.
7 Hun voeten waren rechte voeten en hun voetzolen waren als de voetzolen van een
kalf, glinsterend als de schittering van gepolijst koper.
8 Aan hun vier zijden, onder hun vleugels, waren mensenhanden. Wat betreft hun
gezichten en hun vleugels gold van alle vier:
9 Hun vleugels raakten elkaar. Zij draaiden zich niet om wanneer zij gingen, zij
gingen ieder recht voor zich uit.
10 Hun gezicht leek op het gezicht van een mens, bij alle vier van rechts op de
kop van een leeuw, bij alle vier van links op de kop van een rund, en alle vier
hadden zij de kop van een arend.
11 Hun gezichten en hun vleugels waren naar boven uitgestrekt. Ieder had twee
vleugels die elkaar raakten, en ieder had twee vleugels die hun lichaam bedekten.
12 Zij gingen ieder recht voor zich uit. Waar de Geest heen wilde gaan, daarheen
gingen zij. Zij draaiden zich niet om wanneer zij gingen.
13 Wat de gedaante van de levende wezens betreft: hun uiterlijk was als
brandende kolen in het vuur, als het uiterlijk van fakkels. Dat vuur ging heen
en weer tussen de levende wezens. Het vuur had lichtglans en uit het vuur schoot
een bliksem.
14 En de levende wezens schoten heen en weer zoals het uiterlijk van een
bliksemschicht.
15 Toen ik die levende wezens zag, zie, er was een wiel op de grond naast die
levende wezens, bij alle vier aan de voorkant ervan.
16 Het uiterlijk van de wielen en hoe zij gemaakt waren, was als de schittering
van een turkoois. Alle vier hadden dezelfde gedaante: hun uiterlijk en hun bouw
waren zo, alsof er een wiel midden in een ander wiel zat.
17 Wanneer zij gingen, konden zij naar vier zijden gaan. Zij draaiden zich niet
om wanneer zij gingen.
18 Wat hun velgen betreft: die waren hoog en die waren vreeswekkend. Verder
zaten hun velgen rondom vol ogen, bij alle vier.
19 Wanneer de levende wezens gingen, gingen die wielen naast hen mee, en wanneer
de levende wezens werden opgeheven van de aarde, werden ook de wielen opgeheven.
20 Waar de Geest heen wilde gaan, daarheen gingen zij, zij gingen waar de Geest
heen wilde gaan. De wielen werden tegelijk met hen opgeheven, want de Geest van
de levende wezens was in die wielen.
21 Wanneer zij gingen, gingen die ook. Wanneer zij stilstonden, stonden die ook
stil. Wanneer zij van de aarde werden opgeheven, werden de wielen tegelijk met
hen opgeheven, want de Geest van de levende wezens was in die wielen.
22 boven de hoofden van de levende wezens was iets wat leek op een gewelf, als
de schittering van ontzagwekkend ijskristal, vanboven over hun hoofden
uitgespannen.
23 Onder het gewelf stonden hun vleugels recht naar elkaar toe. Ieder had er
twee die hun lichamen vanvoren bedekten, en ieder had er twee die hun lichamen
vanachteren bedekten.
24 Ik hoorde, toen zij gingen, het geruis van hun vleugels. Het klonk als het
bruisen van machtige wateren, als de stem van de Almachtige, als het geluid van
een gedruis, als het geluid van een leger. Als zij stilstonden, lieten zij hun
vleugels hangen.
25 Toen kwam er een stem van boven het gewelf dat boven hun hoofden was. Als zij
stilstonden, lieten zij hun vleugels hangen.
26 En boven het gewelf dat boven hun hoofden was, was iets met het uiterlijk van
een saffiersteen, iets wat leek op een troon. En daarboven, op wat op een troon
leek, was wat leek op zoals het uiterlijk van een mens.
27 Toen zag ik iets als de schittering van edelmetaal, rondom vanbinnen als het
uiterlijk van vuur. Vanaf datgene wat eruitzag als Zijn heupen naar boven, en
vanaf datgene wat eruitzag als Zijn heupen naar beneden, zag ik iets als het
uiterlijk van vuur met een lichtglans eromheen.
28 Zoals het uiterlijk van de regenboog, die in de wolken verschijnt op de dag
van de regen, zo was het uiterlijk van de lichtglans rondom. Het was de
verschijning van de gedaante van de heerlijkheid van YAHUVEH. Toen ik dat zag,
wierp ik mij met mijn gezicht ter aarde, en ik hoorde de stem van Iemand Die
sprak.
Ezechiël 3
12 Toen hief de Geest mij op en ik hoorde achter mij een geluid van een groot
gedreun: Gezegend zij de heerlijkheid van YAHUVEH vanuit Zijn plaats!
Handelingen 2:1-47
1 En toen de dag van het Pinksterfeest vervuld werd, waren zij allen eensgezind
bijeen.
2 En plotseling kwam er uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag
en dat vervulde heel het huis waar zij zaten.
3 En aan hen werden tongen als van vuur gezien, die zich verdeelden, en het zat
op ieder van hen.
4 En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen te spreken in
andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken.
5Nu woonden er Joden in Jeruzalem, godvrezende mannen uit alle volken die er
onder de hemel zijn.
6 Toen dan dit geluid klonk, kwam de menigte samen en raakte in verwarring, want
ieder hoorde hen in zijn eigen taal spreken.
7 En zij waren allen buiten zichzelf en verwonderden zich, en zij zeiden tegen
elkaar: Zie, zijn het niet allen Galileeërs die daar spreken?
8 En hoe kunnen wij hen dan horen, eenieder in onze eigen taal, waarin wij
geboren zijn?
9 Parthen, Meden en Elamieten en zij die inwoners zijn van Mesopotamië, Judea,
Kappadocië, Pontus en Asia,
10 Frygië, Pamfylië, Egypte, en de streken van Libië, dat bij Cyrene ligt,
alsook de nu hier verblijvende Romeinen, zowel Joden als proselieten,
11 Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze taal over de grote werken van
Elohim spreken.
12 En zij waren allen buiten zichzelf en raakten in onzekerheid, en de één zei
tegen de ander: Wat wil dit toch zeggen?
13 Anderen zeiden spottend: Zij zijn vol zoete wijn.
14 Maar Petrus, die daar met de elf andere apostelen stond, verhief zijn stem en
sprak tot hen: Joodse mannen en u allen die in Jeruzalem woont, dit moet u
bekend zijn en laat mijn woorden tot uw oren doordringen:
15 deze mensen zijn namelijk niet dronken, zoals u vermoedt, want het is pas het
derde uur van de dag.
16 Maar dit is wat gesproken is door de profeet Joël:
17 En het zal zijn in de laatste dagen, zegt YAHUVEH, dat Ik zal uitstorten van
Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, uw
jongemannen zullen visioenen zien en uw ouderen zullen dromen dromen.
18 En ook op Mijn dienaren en op Mijn dienaressen zal Ik in die dagen van Mijn
Geest uitstorten en zij zullen profeteren.
19 En Ik zal wonderen geven in de hemel boven en tekenen op de aarde beneden:
bloed, vuur en rookwalm.
20 De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de
grote en ontzagwekkende dag van YAHUVEH komt.
21 En het zal zo zijn dat ieder die de Naam van YAHUVEH zal aanroepen, zalig zal
worden.
22 Israëlitische mannen, luister naar deze woorden: YAHUSHUA de Nazarener, een
Man Die u van Elohimswege aangewezen is door krachten, wonderen en tekenen, die
Elohim in uw midden door Hem gedaan heeft, zoals u ook zelf weet,
23 deze YAHUSHUA, Die overeenkomstig het vastgestelde raadsbesluit en de
voorkennis van Elohim overgegeven is, hebt u gevangengenomen en door de handen
van onrechtvaardigen aan het kruis gespijkerd en gedood.
24 Elohim heeft Hem echter doen opstaan door de weeën van de dood te ontbinden,
omdat het niet mogelijk was dat Hij daardoor vastgehouden zou worden.
25 Want David zegt over Hem: Ik zag Adonai altijd voor mij, want Hij is aan mijn
rechterhand, opdat ik niet zou wankelen.
26 Daarom is mijn hart verblijd en mijn tong verheugt zich; ja, ook zal mijn
vlees rusten in hoop,
27 want U zult mijn ziel in het graf niet verlaten en Uw Heilige niet overgeven
om ontbinding te zien.
28 U hebt mij de wegen ten leven bekendgemaakt. U zult mij vervullen met vreugde
door Uw aangezicht.
29 Mannenbroeders, het is mij toegestaan over de aartsvader David vrijuit tegen
u te zeggen dat hij én gestorven én begraven is, en dat zijn graf tot op deze
dag bij ons is.
30 Aangezien hij een profeet was en wist dat Elohim hem met een eed gezworen had
dat Hij uit de vrucht van zijn lendenen, voor zover het zijn vlees betrof, de
Messias zou doen opstaan om Hem op zijn troon te zetten,
31 daarom voorzag hij dit en zei hij over de opstanding van Messias dat Zijn
ziel niet is verlaten in het graf en dat Zijn vlees geen ontbinding heeft gezien.
32 Deze YAHUSHUA heeft Elohim doen opstaan, waarvan wij allen getuigen zijn.
33 Hij dan, Die door de rechterhand van YAHUVEH verhoogd is en de belofte van de
Heilige Geest ontvangen heeft van de Vader, heeft dit uitgestort wat u nu ziet
en hoort.
34 David is immers niet opgevaren naar de hemelen, maar hij zegt: YAHUVEH heeft
gesproken tot mijn Adonai: Zit aan Mijn rechterhand,
35 totdat Ik Uw vijanden neergelegd zal hebben als een voetbank voor Uw voeten.
36 Laat dan heel het huis van Israël zeker weten dat YAHUVEH Hem tot YAHUVEH en
Messias gemaakt heeft, namelijk deze YAHUSHUA, Die u gekruisigd hebt.
37 En toen zij dit hoorden, werden zij diep in het hart geraakt en zeiden tegen
Petrus en de andere apostelen: Wat moeten wij doen, mannenbroeders?
38 En Petrus zei tegen hen: Bekeer u en laat ieder van u gedoopt worden in de
Naam van YAHUSHUA YAHUVEH, tot vergeving van de zonden; en u zult de gave van de
Heilige Geest ontvangen.
39 Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen die veraf zijn,
zovelen als de Meester, onze Elohim, ertoe roepen zal.
40 En met veel meer andere woorden legde hij getuigenis af en spoorde hij hen
aan met de woorden: Laat u behouden uit dit verkeerde geslacht!
41 Zij nu die zijn woord met vreugde aannamen, werden gedoopt; en ongeveer
drieduizend zielen werden er op die dag aan hen toegevoegd.
42 En zij volhardden in de leer van de apostelen en in de gemeenschap, in het
breken van het brood en in de gebeden.
43 En er kwam vrees over elke ziel; en er werden veel wonderen en tekenen door
de apostelen gedaan.
44 En allen die geloofden, waren bijeen en hadden alle dingen gemeenschappelijk;
45 en zij verkochten hun bezittingen en eigendommen en verdeelden die onder
allen, naar dat ieder nodig had.
46 En zij bleven dagelijks eensgezind in de tempel bijeenkomen, en terwijl zij
van huis tot huis brood braken, namen zij gezamenlijk voedsel tot zich, met
vreugde en in eenvoud van hart;
47 en zij loofden YAHUVEH en vonden genade bij heel het volk. En de Meester
voegde dagelijks mensen die zalig werden, aan de gemeente toe.