3
23 Ook smeekte ik YAHUVEH in die tijd om genade en zei:
24 Adonai, YAHUVEH! Ú bent begonnen aan Uw dienaar Uw grootheid en Uw sterke
hand te tonen. Want welke El is er in de hemel en op de aarde die zulke werken
en machtige daden kan doen als U?
25 Laat mij toch oversteken en dat goede land zien, dat aan de overzijde van de
Jordaan is, dat goede bergland en de Libanon!
26 Maar YAHUVEH was verbolgen op mij, vanwege u, en Hij luisterde niet naar mij.
En YAHUVEH zei tegen mij: Laat het u genoeg zijn; spreek niet meer tot Mij over
deze zaak.
27 Klim naar de top van de Pisga, sla uw ogen op naar het westen, het noorden,
het zuiden en waar de zon opkomt, en bekijk het land met eigen ogen; want u zult
deze Jordaan niet oversteken.
28 Geef Jozua bevelen, rust hem toe en bemoedig hem; want híj zal voor dit volk
uit de Jordaan oversteken en hij zal hun het land dat u zien zult, in erfbezit
laten nemen.
29 Zo bleven wij in dit dal tegenover Beth-Peor.
*~Deuteronomium hoofdstuk 4 ~*
1 Nu dan, Israël, luister naar de verordeningen en de bepalingen die ik u leer
te doen; opdat u leeft en u het land dat YAHUVEH, de ELOHIM van uw vaderen, u
geeft, binnengaat en in bezit neemt.
2 U mag aan het woord dat ik u gebied, niets toevoegen en er ook niets van
afdoen, opdat u de geboden van YAHUVEH, uw ELOHIM, die ik u gebied, in acht
neemt. (Deut 12:30)
3 Uw ogen hebben gezien wat YAHUVEH gedaan heeft vanwege Baäl-Peor: dat YAHUVEH,
uw ELOHIM, iedereen die achter Baäl-Peor aan ging, uit uw midden weggevaagd
heeft.
4 U daarentegen, die zich aan YAHUVEH, uw ELOHIM, vastgehouden hebt, bent heden
allemaal nog in leven.
5 Zie, ik heb u de verordeningen en bepalingen geleerd, zoals YAHUVEH, mijn
ELOHIM, mij geboden heeft; om zo te handelen in het midden van het land waarin u
zult komen om het in bezit te nemen.
6 Neem ze in acht en doe ze; want dat zal uw wijsheid en uw inzicht zijn voor de
ogen van de volken, die al deze verordeningen horen zullen en zullen zeggen:
Werkelijk, dit grote volk is een wijs en verstandig volk!
7 Want welk groot volk is er waar de goden zo dichtbij zijn als YAHUVEH, onze
ELOHIM, bij ons is, altijd als wij tot Hem roepen?
8 En welk groot volk is er dat zulke rechtvaardige verordeningen en bepalingen
heeft als heel deze wet, die ik u heden voorhoud?
9 Alleen, wees op uw hoede en neem uzelf zeer in acht, dat u de dingen niet
vergeet die uw ogen gezien hebben, en dat zij niet uit uw hart wijken alle dagen
van uw leven. U moet ze uw kinderen en uw kleinkinderen bekendmaken:
10 Op de dag dat u voor het aangezicht van YAHUVEH, uw ELOHIM, stond, bij de
Horeb, zei YAHUVEH tegen mij: Roep het volk voor Mij bijeen, dan zal Ik hun Mijn
woorden laten horen, die zij moeten leren, om Mij te vrezen, alle dagen dat zij
op de aardbodem zullen leven, en die zij ook hun kinderen moeten leren.
11 Toen kwam u naar voren en stond onder aan de berg, terwijl de berg brandde
van vuur, tot in het hart van de hemel. Er was duisternis en er waren wolken en
donkerheid.
12 En YAHUVEH sprak tot u vanuit het midden van het vuur; het geluid van de
woorden hoorde u, maar een gestalte zag u niet, er was alleen een stem.
13 Hij maakte u Zijn verbond bekend, dat Hij u beval te doen, de Tien Woorden,
en Hij schreef ze op twee stenen tafelen.
14 En mij gebood YAHUVEH in die tijd om u verordeningen en bepalingen te leren,
om die te doen in het land waar u naartoe trekt om het in bezit te nemen.
15 U moet, omwille van uw leven, zeer op uw hoede zijn – u hebt immers geen
enkele gestalte gezien op de dag dat YAHUVEH bij de Horeb tot u sprak vanuit het
midden van het vuur –
16 dat u niet verderfelijk handelt en voor u een beeld maakt, de afbeelding van
enig afgodsbeeld, de vorm van een man of vrouw,
17 de vorm van enig dier dat op het land leeft, de vorm van enige gevleugelde
vogel die door de lucht vliegt,
18 de vorm van iets wat op de aardbodem kruipt, of de vorm van enige vis die in
het water onder de aarde leeft.
19 Wees ervoor op uw hoede dat u uw ogen niet opslaat naar de hemel, en de zon,
de maan en de sterren ziet, heel het leger aan de hemel, en u laat verleiden om
u voor hen neer te buigen en hen te dienen. YAHUVEH, uw ELOHIM, heeft hen aan al
de volken onder de hele hemel toebedeeld,
20 maar ú heeft YAHUVEH genomen en uit de ijzeroven, uit Egypte geleid, om voor
Hem tot een erfvolk te zijn, zoals het op deze dag is.
21 Ook werd YAHUVEH toornig op mij, vanwege uw woorden. Hij zwoer dat ik de
Jordaan niet zou oversteken en niet zou komen in het goede land dat YAHUVEH, uw
ELOHIM, u als erfelijk bezit geven zal.
22 Want ik zal in dit land sterven; ik zal de Jordaan niet oversteken. Maar u
zult hem wel oversteken en dat goede land in bezit nemen.
23 Wees op uw hoede, dat u het verbond van YAHUVEH, uw ELOHIM, dat Hij met u
gesloten heeft, niet vergeet en voor u een beeld maakt, de afbeelding van enig
ding dat YAHUVEH, uw ELOHIM, u verboden heeft.
24 Want YAHUVEH, uw ELOHIM, is een verterend vuur, een ijverend El.
25 Als u kinderen en kleinkinderen verwekt zult hebben en in het land oud
geworden zult zijn en verderfelijk zult handelen, als u een beeld zult maken, de
afbeelding van enig ding, en doen wat slecht is in de ogen van YAHUVEH, uw
ELOHIM, om Hem tot toorn te verwekken,
26 dan roep ik heden de hemel en de aarde tot getuige tegen u, dat u zeker al
snel zult verdwijnen uit het land waarvoor u de Jordaan oversteekt om het in
bezit te nemen. U zult uw dagen daarin niet verlengen, maar zeker weggevaagd
worden.
27 YAHUVEH zal u dan overal verspreiden onder de volken. U zult met slechts
weinig mensen overblijven onder de heidenen naar wie YAHUVEH u voeren zal.
28 Daar zult u elohims dienen die het maaksel van mensenhanden zijn, hout en
steen, en die niet zien, niet horen, niet eten en niet ruiken kunnen.
29 Dan zult u daar YAHUVEH, uw ELOHIM, zoeken en u zult Hem vinden, als u Hem
met heel uw hart en met heel uw ziel zoekt.
30 Wanneer u in benauwdheid zult zijn en al deze dingen u getroffen hebben, aan
het einde van de dagen, dan zult u terugkeren naar YAHUVEH, uw ELOHIM, en Zijn
stem gehoorzamen.
31 Want YAHUVEH, uw El, is een barmhartig ELOHIM; Hij zal u niet loslaten, en u
niet te gronde richten; Hij zal het verbond met uw vaderen, dat Hij onder ede
met hen gesloten heeft, niet vergeten.
32 Vraag immers toch naar de vorige dagen, die vóór u geweest zijn, vanaf de dag
dat ELOHIM de mens op de aarde geschapen heeft, van het ene einde van de hemel
tot het andere einde van de hemel, of zoiets indrukwekkends ooit gebeurd is, of
dat zoiets ooit gehoord is:
33 Heeft ooit een volk de stem van ELOHIM horen spreken vanuit het midden van
het vuur, zoals ú gehoord hebt, en daarbij het leven behouden?
34 Of heeft ELOHIM ooit getracht om voor Zich een volk uit het midden van een
ander volk weg te halen, met beproevingen, met tekenen, met wonderen en met
strijd, met sterke hand, met uitgestrekte arm en met grote ontzagwekkende daden,
zoals YAHUVEH, uw ELOHIM, dat alles met u in Egypte voor uw ogen gedaan heeft?
35 Aan ú is dat getoond, opdat u zou weten dat YAHUVEH ELOHIM is, niemand anders
dan Hij alleen!
36 Vanuit de hemel heeft Hij u Zijn stem laten horen om u gehoorzaamheid bij te
brengen, en op de aarde heeft Hij u Zijn grote vuur laten zien, en u hebt Zijn
woorden gehoord vanuit het midden van het vuur.
37 Omdat Hij uw vaderen liefhad en hun nageslacht na hen verkozen had, heeft Hij
u met Zijn aangezicht met Zijn grote kracht uit Egypte geleid,
38 om volken die groter en machtiger zijn dan u, van voor uw ogen uit hun bezit
te verdrijven, om u in hun land te brengen en het u als erfelijk bezit te geven,
zoals het op deze dag is.
39 Daarom moet u heden weten en ter harte nemen dat YAHUVEH ELOHIM is, boven in
de hemel en beneden op de aarde, niemand anders!
40 En u moet Zijn verordeningen en Zijn geboden, die ik u heden gebied, alle
dagen in acht nemen, opdat het u en uw kinderen na u goed gaat en opdat u uw
dagen verlengt in het land dat YAHUVEH, uw ELOHIM, u geeft, alle dagen.
41 Toen zonderde Mozes drie steden af, aan deze zijde van de Jordaan, waar de
zon opkomt,
42 zodat iemand die zijn naaste gedood heeft, daarheen zou kunnen vluchten,
wanneer hij dit zonder voorbedachten rade heeft gedaan en hem van gisteren en
eergisteren niet haatte. Hij zal naar een van deze steden vluchten en in leven
blijven:
43 Bezer in de woestijn, in het land van de hoogvlakte, voor de Rubenieten;
Ramoth in Gilead voor de Gadieten; en Golan in Basan voor de Manassieten.
44 Dit is de wet die Mozes de Israëlieten voorhield.
45 Dit zijn de getuigenissen, de verordeningen en de bepalingen die Mozes tot de
Israëlieten sprak, toen zij uit Egypte vertrokken waren,
46 aan deze zijde van de Jordaan, in het dal tegenover Beth-Peor, in het land
van Sihon, de koning van de Amorieten, die in Hesbon woonde en die Mozes en de
Israëlieten verslagen hadden, toen zij uit Egypte kwamen.
47 Zij hadden zijn land in bezit genomen en het land van Og, de koning van Basan,
twee koningen van de Amorieten, die aan deze zijde van de Jordaan woonden, waar
de zon opkomt,
48 het gebied vanaf Aroër, dat aan de oever van de beek Arnon ligt, tot aan de
berg Siyon, dat is de Hermon,
49 en heel de vlakte aan de overzijde van de Jordaan, waar de zon opkomt, tot
aan de zee van de Vlakte, onder aan de hellingen van de Pisga.
*~Deuteronomium hoofdstuk 5 ~*
1 Mozes riep heel Israël bijeen en zei tegen hen: Luister, Israël, naar de
verordeningen en bepalingen die ik heden ten aanhoren van u spreek. U moet ze
leren en nauwlettend in acht nemen.
2 YAHUVEH, onze ELOHIM, heeft een verbond met ons gesloten bij de Horeb.
3 Niet met onze vaderen heeft YAHUVEH dit verbond gesloten, maar met ons, wij
die hier heden allen in leven zijn.
4 Van aangezicht tot aangezicht heeft YAHUVEH met u gesproken op de berg, vanuit
het midden van het vuur
5 (ik stond in die tijd tussen YAHUVEH en u in, om u het woord van YAHUVEH
bekend te maken, want u was bevreesd vanwege het vuur en klom de berg niet op).
Hij zei:
6 Ik ben YAHUVEH, uw ELOHIM, Die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis,
geleid heeft.
7 U zult geen andere elohims voor Mijn aangezicht hebben.
8 U zult voor uzelf geen beeld maken, geen enkele afbeelding van wat boven in de
hemel, of beneden op de aarde of in het water onder de aarde is.
9 U zult zich daarvoor niet neerbuigen, en die niet dienen, want Ik, YAHUVEH, uw
ELOHIM, ben een na-ijverig El, Die de misdaad van de vaderen vergeldt aan de
kinderen, en aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten;
10 maar Die barmhartigheid doet aan duizenden van hen die Mij liefhebben en Mijn
geboden in acht nemen.
11 U zult de Naam van YAHUVEH, uw ELOHIM, niet ijdel gebruiken, want YAHUVEH zal
niet voor onschuldig houden wie Zijn Naam ijdel gebruikt.
12 Neem de sabbatdag in acht om die te heiligen, zoals YAHUVEH, uw ELOHIM, u
geboden heeft.
13 Zes dagen zult u arbeiden en al uw werk doen,
14 maar de zevende dag is de sabbat van YAHUVEH, uw ELOHIM. Dan zult u geen
enkel werk doen, u, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienaar, noch uw
dienares, noch uw rund, noch uw ezel, noch enig vee van u, noch uw vreemdeling,
die binnen uw poorten is, opdat uw dienaar en uw dienares rusten zoals u.
15 Want u zult in gedachten houden dat u slaaf geweest bent in het land Egypte
en dat YAHUVEH, uw ELOHIM, u vandaar uitgeleid heeft met sterke hand en
uitgestrekte arm. Daarom heeft YAHUVEH, uw ELOHIM, u geboden de dag van de
sabbat te houden.
16 Eer uw vader en uw moeder, zoals YAHUVEH, uw ELOHIM, u geboden heeft, opdat
uw dagen verlengd worden en opdat het u goed gaat in het land dat YAHUVEH, uw
ELOHIM, u geeft.
17 U zult niet doodslaan.
18 En u zult geen overspel plegen.
19 En u zult niet stelen.
20 En u zult geen vals getuigenis spreken tegen uw naaste.
21 En u zult niet begeren de vrouw van uw naaste. U zult uw zinnen niet zetten
op het huis van uw naaste, noch op zijn akker, noch op zijn dienaar, noch op
zijn dienares, noch op zijn rund, noch op zijn ezel, noch op iets wat van uw
naaste is.
22 Deze woorden sprak YAHUVEH tot heel uw gemeente, op de berg, vanuit het
midden van het vuur, de wolken en de donkerheid, met luide stem; Hij voegde er
niets aan toe. Hij schreef ze op twee stenen tafelen en gaf ze aan mij.
23 En het gebeurde, toen u die stem vanuit het midden van de duisternis hoorde
en de berg van vuur brandde, dat u naar voren kwam, naar mij toe, al uw
stamhoofden en uw oudsten.
24 En u zei: Zie, YAHUVEH, onze ELOHIM, heeft ons Zijn heerlijkheid en Zijn
grootheid laten zien en wij hebben Zijn stem gehoord vanuit het midden van het
vuur; vandaag hebben wij gezien dat ELOHIM met de mens spreekt en dat deze in
leven blijft.
25 Maar nu, waarom zouden wij sterven? Want dit grote vuur zou ons verteren; als
wij de stem van de YAHUVEH, onze ELOHIM, nog langer zouden horen, zouden wij
sterven.
26 Want wie is er van alle vlees, die de stem van de levende ELOHIM heeft horen
spreken vanuit het midden van het vuur, zoals wij, en in leven is gebleven?
27 Gaat u naar voren, en luister naar alles wat YAHUVEH, onze ELOHIM, zal zeggen.
U moet dan alles wat YAHUVEH, onze ELOHIM, tegen u zal zeggen, tegen ons zeggen,
en wij zullen ernaar luisteren en het doen.
28 Toen YAHUVEH de stem van uw woorden hoorde, toen u tot mij sprak, zei YAHUVEH
tegen mij: Ik heb de woorden van dit volk, die zij tot u gesproken hebben,
gehoord; alles wat zij gezegd hebben, is goed.
29 Och, wie zal geven dat dit hun hart voor hen zal zijn? om Mij te vrezen en
Mijn geboden alle dagen in acht te nemen, opdat het hun en hun kinderen voor
eeuwig goed zou gaan!
30 Ga, zeg hun: Keer terug naar uw tenten.
31 Maar blijft u hier bij Mij staan. Dan zal Ik tot u spreken alle geboden,
verordeningen en bepalingen die u hun moet leren en die zij moeten doen in het
land dat Ik hun geven zal om het in bezit te nemen.
32 U moet dus nauwlettend handelen zoals YAHUVEH, uw ELOHIM, u geboden heeft;
wijk niet af, naar rechts of naar links.
33 Heel de weg die YAHUVEH, uw ELOHIM, u geboden heeft, moet u gaan, opdat u
leeft, en het u goed gaat, en u uw dagen verlengt in het land dat u in bezit
zult nemen.
*~Deuteronomium hoofdstuk 6 ~*
1 Dit zijn de geboden, de verordeningen en de bepalingen die YAHUVEH, uw ELOHIM,
geboden heeft u te leren, om ze te doen in het land waar u naartoe trekt om het
in bezit te nemen,
2 opdat u YAHUVEH, uw ELOHIM, vreest door al Zijn verordeningen en Zijn geboden,
die ik u gebied, in acht te nemen: u, uw kind en uw kleinkind, alle dagen van uw
leven; en opdat uw dagen verlengd worden.
3 Luister dan, Israël, en neem ze nauwlettend in acht! Dan zal het u goed gaan
en zult u zeer talrijk worden – zoals YAHUVEH, de ELOHIM van uw vaderen, tot u
gesproken heeft – in het land dat overvloeit van melk en honing.
4 Luister, Israël! YAHUVEH, onze ELOHIM, YAHUVEH is één (echad).
5 Daarom zult u YAHUVEH, uw ELOHIM, liefhebben met heel uw hart, met heel uw
ziel en met heel uw kracht.
6 Deze woorden, die ik u heden gebied, moeten in uw hart zijn.
7 U moet ze uw kinderen inprenten en erover spreken, als u in uw huis zit en als
u over de weg gaat, als u neerligt en als u opstaat.
8 U moet ze als een teken op uw hand binden en ze moeten als een voorhoofdsband
tussen uw ogen zijn.
9 U moet ze op de deurposten van uw huis en op uw poorten schrijven.
10 Wanneer het dan gebeuren zal dat YAHUVEH, uw ELOHIM, u gebracht heeft in het
land dat Hij uw vaderen, Abraham, Izak en Jakob, gezworen heeft u te zullen
geven – grote en goede steden, die u niet gebouwd hebt,
11 huizen, vol van allerlei kostbare dingen, waarmee u ze niet gevuld hebt,
uitgehakte putten, die u niet uitgehakt hebt, en wijngaarden en olijfgaarden,
die u niet geplant hebt – en u gegeten hebt en verzadigd bent,
12 wees dan op uw hoede dat u YAHUVEH, Die u uit het land Egypte, uit het
slavenhuis, geleid heeft, niet vergeet.
13 U moet YAHUVEH, uw ELOHIM, vrezen, Hem dienen en bij Zijn Naam zweren.
14 U mag niet achter andere elohims, de elohims van de volken die rondom u zijn,
aan gaan,
15 want YAHUVEH, uw ELOHIM, is een na-ijverig ELOHIM in uw midden; anders
ontbrandt de toorn van YAHUVEH, uw ELOHIM, tegen u en vaagt Hij u weg van de
aardbodem.
16 U mag YAHUVEH, uw ELOHIM, niet op de proef stellen, zoals u Hem bij Massa op
de proef gesteld hebt.
17 U moet de geboden van YAHUVEH, uw ELOHIM, Zijn getuigenissen en Zijn
verordeningen, die Hij u geboden heeft, nauwgezet in acht nemen.
18 En u moet doen wat juist en goed is in de ogen van YAHUVEH, opdat het u goed
gaat, en u er komt, en het goede land dat YAHUVEH uw vaderen onder ede beloofd
heeft, in bezit neemt,
19 om al uw vijanden van voor uw ogen te verjagen, zoals YAHUVEH gesproken heeft.
20 Wanneer uw zoon u morgen vraagt: Wat zijn dat voor getuigenissen,
verordeningen en bepalingen die YAHUVEH, onze ELOHIM, u geboden heeft?
21 dan moet u tegen uw zoon zeggen: Wij waren slaven van de farao in Egypte,
maar YAHUVEH heeft ons met sterke hand uit Egypte geleid.
22 En YAHUVEH gaf tekenen en wonderen, groot en onheilbrengend, in Egypte, aan
de farao en aan zijn hele huis, voor onze ogen.
23 Maar ons leidde Hij daarvandaan, om ons hierheen te brengen en ons het land
te geven, dat Hij onze vaderen onder ede beloofd had. YAHUVEH
24 En YAHUVEH gebood ons al deze verordeningen te houden, om YAHUVEH, onze
ELOHIM, te vrezen, ons ten goede, alle dagen, om ons in leven te houden, zoals
het op deze dag is.
25 Het zal voor ons gerechtigheid zijn als wij al deze geboden nauwlettend in
acht nemen, voor het aangezicht van YAHUVEH, onze ELOHIM, zoals Hij ons geboden
heeft.
*~Deuteronomium hoofdstuk 7 ~*
1 Wanneer YAHUVEH, uw ELOHIM, u gebracht heeft in het land waar u naartoe gaat
om het in bezit te nemen, en Hij vele volken van voor uw ogen verdreven heeft,
de Hethieten, de Girgasieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Ferezieten, de
Hevieten en de Jebusieten, zeven volken, die groter en machtiger zijn dan u,
2 en wanneer YAHUVEH, uw ELOHIM, hen voor uw aangezicht overgegeven heeft en u
ze verslaat, dan moet u hen volledig met de ban slaan; u mag geen verbond met
hen sluiten en hun niet genadig zijn.
3 U mag geen huwelijksbanden met hen aangaan: uw dochters mag u niet geven aan
hun zonen, en hun dochters niet nemen voor uw zonen.
4 Want zij zouden uw zonen van achter Mij laten afwijken, zodat zij andere
elohims gaan dienen en de toorn van YAHUVEH tegen u ontbrandt en Hij u al snel
wegvaagt.
5 Maar zo moet u met hen doen: hun altaren moet u afbreken, hun gewijde stenen
in stukken slaan, hun gewijde palen omhakken en hun beelden met vuur verbranden.
6 Want u bent een heilig volk voor YAHUVEH, uw ELOHIM. YAHUVEH, uw ELOHIM, heeft
ú uitgekozen uit alle volken op de aardbodem om voor Hem tot een volk te zijn
dat Zijn persoonlijk eigendom is.
7 Niet omdat u groter was dan al de andere volken heeft YAHUVEH liefde voor u
opgevat en u uitgekozen, want u was het kleinste van al de volken.
8 Maar vanwege de liefde van YAHUVEH voor u, en om de eed die Hij uw vaderen
gezworen had, in acht te houden, heeft YAHUVEH u met sterke hand uitgeleid en
heeft Hij u verlost uit het slavenhuis, uit de hand van de farao, de koning van
Egypte.
9 Daarom moet u weten dat YAHUVEH uw ELOHIM is. Híj is ELOHIM, de getrouwe El,
Die het verbond en de goedertierenheid in acht neemt voor wie Hem liefhebben en
Zijn geboden in acht nemen, tot in duizend generaties.
10 En Hij doet vergelding aan ieder van hen die Hem haten, door hem om te doen
komen, in zijn gezicht; Hij zal tegenover wie Hem haat niet aarzelen. Hij zal
aan hem vergelding doen, aan hem persoonlijk.
11 En daarom moet u de geboden, verordeningen en bepalingen die ik u heden
gebied, in acht nemen door ze te houden.